Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Vidéo
Slide 3 - Vidéo
Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
ma
père
a
écouté
un
film
mère
regardé
douze
Slide 4 - Question de remorquage
Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons
Slide 5 - Question de remorquage
Wat zijn de uitgangen in de passé composé?
-er j'ai parl
-
é
Slide 6 - Question de remorquage
Maak een zin met een passé composé. Je hebt niet alle woorden nodig.
mon
soeur
a
écouté
un
gâteau
copain
préparé
douze
Slide 7 - Question de remorquage
Wat is de passé composé?
A
o.t.t ( bijv. ik eet)
B
v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
C
o.v.t ( bijv. ik at)
D
o.t.t.t ( ik zal eten)
Slide 8 - Quiz
passé composé
A
stam+e,es,e,ons,ez,ent
B
stam nous-vorm + ais,ais,ait,ions,iez,aient
C
hele ww+ ai,as,a,ons,ez,ont
D
avoir + volt.dw stam+ é
Slide 9 - Quiz
Voor de passé composé heb je "avoir" nodig. Welk werkwoord hoort bij: nous
A
avez
B
avons
Slide 10 - Quiz
Wat is de passé composé?
A
De tegenwoordige tijd (ik dans)
B
De verleden tijd (ik danste)
C
De voltooide tegenwoordige tijd (ik heb gedanst)
D
De voltooide verleden tijd (ik had gedanst)
Slide 11 - Quiz
Wat is de Passé Composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais
Slide 12 - Quiz
Voor de passé composé heb je "avoir" nodig. Welk werkwoord hoort bij: tu
A
as
B
es
Slide 13 - Quiz
tu (manger = eten)
(passé composé)
A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé
Slide 14 - Quiz
parler + je/j' (passé composé)
Slide 15 - Question ouverte
Slide 16 - Diapositive
avoir + elle (passé composé)
Slide 17 - Question ouverte
être, nous (passé composé)
Slide 18 - Question ouverte
faire + nous (passé composé)
Slide 19 - Question ouverte
faire + elles (passé composé)
Slide 20 - Question ouverte
Passé composé van être + je/j"
Slide 21 - Question ouverte
tu + avoir (passé composé)
Slide 22 - Question ouverte
Vertaal: jij hebt gehad
Slide 23 - Question ouverte
Wij hebben gemaakt.
Slide 24 - Question ouverte
Zij is geweest.
Slide 25 - Question ouverte
Mijn zus (soeur) is geweest.
Slide 26 - Question ouverte
Hij heeft gegeten.
Slide 27 - Question ouverte
Mijn broer (frère) heeft gegeten.
Slide 28 - Question ouverte
Zij hebben gehad.
Slide 29 - Question ouverte
Mijn ouders (parents) hebben gehad.
Slide 30 - Question ouverte
Qu'est-ce que tu as fait ?
Schrijf een tekst over je (droom-)vakantie van ongeveer 30 woorden in de passé composé. Gebruik de zinnen die je net geleerd hebt en die passen bij jouw verhaal.