normen en waarden

Normen en waarden


Aan het eind van deze les weet je:
- Wat normen en waarden zijn;
- ken je wets- en fatsoensregels.

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerBasisschoolGroep 6-8

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Normen en waarden


Aan het eind van deze les weet je:
- Wat normen en waarden zijn;
- ken je wets- en fatsoensregels.

Slide 1 - Diapositive

Samenleven
  • Samenleven doen we in een grotere groep.

  • Deze groep leeft op een bepaalde wijze samen

  • In Nederland leven wij bijvoorbeeld samen met miljoenen mensen.

  • Zo'n grotere groep heet de maatschappij

Slide 2 - Diapositive

Wat verstaan we onder maatschappij?
Kiest het beste antwoord.
A
Alle wetten en regels waar we ons aan moeten houden
B
Een grote groep, mensen samen (samenleving).
C
Een grote groep mensen die op een bepaalde manier samenleeft
D
De manier waarop een grote groep samenleeft

Slide 3 - Quiz

Normen en waarden

Slide 4 - Diapositive

Normen
zijn gedragsregels die als normaal en vanzelfsprekend worden betitelt

Slide 5 - Diapositive

Waarden
kun je omschrijven als de idealen of overtuigingen van jezelf of een groep mensen
- Wat vind je ervan?
- Welke waarde hecht je eraan?

Slide 6 - Diapositive

Gedragsregels
  • Regels die je normaal/netjes vindt
  • Staan niet in de wet
  • Hebben vaak met fatsoen/respect te maken: fatsoensregels
  • Dragen bij aan je beroepshouding

  • Bijvoorbeeld: iemand een hand geven, niet boeren, iemand uit laten praten, iemand tijdens een gesprek niet storen.

Slide 7 - Diapositive

Wetsregels
  • Regels die in wetten zijn vastgelegd.

  • Deze regels zijn opgeschreven.

  • Bijvoorbeeld: niet door rood fietsen, niet stelen, er is een vastgesteld minimumloon als je werkt.

Slide 8 - Diapositive

Sociale omgeving
De sociale omgeving is de omgeving waar je graag mee omgaat. Hier heb je voor gekozen.
Mensen die je kent en waarmee je dingen samen doet.
Je hebt er een relatie mee. Waar je vriendschap of liefde voor voelt. 

Slide 9 - Diapositive

Een voorbeeld van een groep uit je je sociale omgeving is:
A
je ouders
B
de politie van je stad
C
je teamgenoten bij de voetbalclub
D
je broer en zus

Slide 10 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een wetsregel?
A
Na toiletbezoek je handen wassen
B
Geen afval op straat gooien
C
Op de buitendeuren moeten goede sloten zitten
D
In restaurants geef je een fooi

Slide 11 - Quiz

Typ minimaal twee wetsregels

Slide 12 - Question ouverte

Een ander woord voor de maatschappij is:
A
vriendengroep
B
sociale omgeving
C
regering
D
samenleving

Slide 13 - Quiz

Bij welk van de onderstaande voorbeelden gaat het om een wetsregel?
A
In de bus sta je op voor een zwangere vrouw
B
Bij het concert sluit je achteraan in de rij
C
Je bedankt de leraar na de les
D
Je gaat naar school

Slide 14 - Quiz

Sociaal of Asociaal
Sociaal gedrag, dan ga je respectvol en netjes om met andere mensen. 
Bij asociaal gedrag houdt je geen rekening met de gevoelens van andere mensen. 
Zal ik u helpen oversteken?
Goed zo, erg sociaal van je! 
Hee ouwe, geld bij je?
Dit is asociaal gedrag. 

Slide 15 - Diapositive

Typ minimaal twee fatsoensregels

Slide 16 - Question ouverte


Sociale wezens

  • Sociale wezens hebben contact met anderen nodig. 
  • De mens is een sociaal wezen

Slide 17 - Diapositive

Mensen leven graag in groepen, ze zijn sociale wezens.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz


Persoonlijke relaties




  • Een relatie betekent dat je een band met iemand hebt. 
  • Gevoelens van vriendschap en/of liefde
  • Persoonlijke relaties heb je met vrienden, familie of geliefde
  • Het kan ook om een werkrelatie gaan (docent-student, studenten onderling, collega's)
  • Denk dan met name aan een manier van samenwerken

Slide 19 - Diapositive

Met wie heb jij een persoonlijke relatie?
A
Je ouders/grootouders
B
Je broer/zus
C
De docent
D
De slager

Slide 20 - Quiz

De maatschappij
Dat is een grote groep mensen. 
De maatschappij = alle mensen samen en hoe ze met elkaar omgaan.

Slide 21 - Diapositive

Aangeleerde kenmerken
Bijvoorbeeld:

Je eet met mes en vork.
Je komt op tijd in de les.
Je hebt respect voor anderen


Slide 22 - Diapositive