unit 3 - herhaling van en test over spelling present continuous

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

2 February

    

T1A

• Your homework was ex. 6, 7, 8, 9 in lesson 4, unit 3. Let's check! Go to your online method.
• Let's repeat!

Let's start!

Als je in het Engels wilt zeggen dat iets nu (op het moment dat je het zegt) bezig is, gebruik je de present continuous:

I am talking to you right now!

Let op de werkwoorden!

The present continuous

I am talking to you right now!

Peter is doing the dishes, while his dad is watching TV.

We are looking forward to the holidays!

Onderwerp + am, is, are + werkwoord + -ing

I  ...                      am ...               talking.

The present continuous

Hoe maak je een vraag in de present continuous?

Peter is repairing his computer.

Sleep het hulpwerkwoordje naar voor!

The present continuous

Hoe maak je een vraag in de present continuous?

Is Peter repairing his computer?

Sleep het hulpwerkwoordje naar voor!

The present continuous

Hoe maak je een ontkenning in de present continuous?

Peter is not repairing his computer.

Peter isn't repairing his computer.

Zet 'not' achter het hulpwerkwoordje!

The present continuous

Hoofdregel                     Zet -ing achter het werkwoord: walk - walking

Let op:

1. Het woord eindigt op een -e: live - living
2. Het woord eindigt op -ie: die - dying
3. De voorlaatste letter is  een Korte Klinker met Klemtoon, gevolgd door een medeklinker: swim - swimming, begin - beginning
   
4. Het woord eindigt op -l: travel - travelling

De spellingsregels

I

You

He

We

am eating

are swimming on your own

is playing a game

are watching our children

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

work

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

swim

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

begin

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

reveal

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

knit

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

stop

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

read

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

lie

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

play

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

travel

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

coach

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

make

Oefen hier, hier of hier! Oefen tot het eind van de lestijd.

Huiswerk: 

leer nog eens de woorden van unit 3, les 2, 3 en 4

Let's practice!