gezondheid TC thema 5

de huisarts
de apotheek

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

de huisarts
de apotheek

Slide 1 - Diapositive

de medicijnen
de tabletten=
de pillen

Slide 2 - Diapositive

de druppels
oordruppels/neusdruppels
de hoestdrank

Slide 3 - Diapositive

de pijnstillers
hoesten

Slide 4 - Diapositive

De thermometer
de    ther- mo- me- ter 

de stethoscoop
de     ste- thos- coop

Slide 5 - Diapositive

het recept
het verband

Slide 6 - Diapositive

het kind heeft koorts

Tekst

Slide 7 - Diapositive

de wond 
het bloed
de pleister

Slide 8 - Diapositive

de dokter
de verpleegster
de verpleger

Slide 9 - Diapositive

de wachtkamer
het gips

Slide 10 - Diapositive

Kies uit: darmen – hart – hersenen – longen – maag – nieren
Je hebt één woord niet nodig.
1. Kai heeft pijn in zijn borst en arm. Hij heeft last van zijn......... 
2. Eli heeft pijn in zijn buik. Hij moet vaak naar de wc. Hij heeft last van zijn................

.

f

3. Achmed moet veel hoesten. Hij heeft last van zijn ....
4. James heeft te veel gegeten. Hij heeft last van zijn ........
5. Lars kan één arm en been niet goed gebruiken. Hij heeft een probleem in
zijn................. .

Slide 11 - Diapositive

Bij de dokter
Kan ik u helpen?
Wat is er aan de hand?
Heeft u koorts?
Heeft u pijn?
Waar heeft u pijn?
Ik schrijf een recept


Ik heb 40 graden koorts
Ik heb pijn in mijn rug
Mijn arm doet zeer.
Ik moet erg hoesten
Ik ben verkouden
Ik ben erg moe
Mijn oor doet pijn
Ik kan niet slapen
Ik heb het warm en dan weer koud


Slide 12 - Diapositive

Ik versta u niet
Ik slik een pil
Ik neem drie keer daags een drankje
Mijn arm is gebroken, ik krijg gips.
Ik versta u niet
Zucht maar!
Ik duw de rolstoel

Slide 13 - Diapositive

routines               disk
Ik kan niet komen vandaag, want ik ben ziek.
 Ik kom een beetje later, want ik heb eerst een afspraak.
 Ik heb een afspraak morgen, maar dan kan ik niet.
 Kan ik een nieuwe afspraak maken?
 Sorry, dan kan ik niet.

Slide 14 - Diapositive


A
de pillen
B
het medicijn
C
de hoestdrank
D
de cola

Slide 15 - Quiz

?
A
Leraar
B
Huisarts
C
Architect
D
Verpleegster

Slide 16 - Quiz


A
het gips
B
de gisp
C
het verband
D
de pleister

Slide 17 - Quiz


Wat is dit?
A
de pleister
B
de zieke
C
de thermometer
D
de pijnstiller

Slide 18 - Quiz


A
de pillen
B
het drankje
C
het recept
D
de tabletten

Slide 19 - Quiz


A
het drankje
B
de tabletten
C
de pillen
D
de druppels

Slide 20 - Quiz


A
de pleister
B
het gips
C
de koorts
D
het verband

Slide 21 - Quiz


A
het bleod
B
het bloed
C
het boeld
D
het beold

Slide 22 - Quiz


A
het verband
B
de wond
C
het bloed
D
de pleister

Slide 23 - Quiz


A
de pleister
B
de pijn
C
de wond
D
de zeer

Slide 24 - Quiz

grammatica -woordsoorten
  1. werkwoord-- verb
  2. zelfstandig naamwoord - noun
  3. bijvoeglijk naamwoord - adjective
  4. voorzetsels-  preposition
  5. lidwoorden -articles

Slide 25 - Diapositive

0

Slide 26 - Vidéo

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 27 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 28 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 29 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 30 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 31 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 32 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 33 - Quiz

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 34 - Quiz

Wat is een ander woord voor werkwoord
A
actief woord
B
zweet woord
C
leer woord
D
doe woord

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Lien

Slide 37 - Vidéo

de hobby
Veel kinderen hebben een hobby.
Een hobby doe je als je vrij bent.
Een hobby kan een sport zijn, bijvoorbeeld voetbal of dansen.
Muziek spelen, koken en lezen zijn ook belangrijke hobby’s.
Of op je computer spelen.
En sommige kinderen zijn altijd op straat. 
Ze staan bij elkaar en praten lekker.
Of ze kijken gewoon een beetje.
Maar is dat ook een hobby?

Slide 38 - Diapositive

Ik zit hier op school.
 Hoe heet je?
 Ik heet Sylvia.
 Ik ben Ariane.
 Waar kom je vandaan?
 Ik kom uit Amsterdam.
 

Ik heb een broer en twee zussen.
 Wat zijn je hobby’s?
 Mijn hobby’s zijn sporten en lezen.

Slide 39 - Diapositive

hobby
dagelijks   = elke dag 
verschillen behoorlijk  = zijn anders 
hangen op straat = chillen
besteden veel tijd aan
genieten= leuk vinden
saai
niet altijd even duidelijk 

Slide 40 - Diapositive