Formuleren H2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Programma - 2 lesuren

• Leesboek mee?! Stil lezen!
• Bespreken opdracht 5 Woordenschat H2 
  
• Herhaling theorie met LessonUp
• Bespreken startopdracht Formuleren H2
• Uitleg theorie
• Opdrachten maken en bespreken
• Woordenboekspel 

Bespreken

Opdracht 5 Woordenschat H2, blz. 56-57

Zelfstandige naamwoorden hebben in het Nederlands (net als in het Frans) een woordgeslacht. Hoeveel woordgeslachten hebben wij in het Nederlands?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Het-woorden zijn altijd:

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. ?

De-woorden zijn

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig
4. Mannelijk of vrouwelijk, maar dat moet je meestal in het woordenboek opzoeken.

Wat valt je op aan het bijvoeglijk naamwoord 'mooi' in onderstaande voorbeelden?

een mooi meisje - een mooie jongen
het mooie meisje- de mooie jongen

1. Meestal schrijf je een bijvoeglijk naamwoord met een e aan het eind
2. Als je bij een onzijdig woord het lidwoord 'een' gebruikt valt de eind -e weg.
3. Er valt mij niks op.
4. Ik zie een verschil, maar ik weet niet waarom.

Bespreken

Startopdracht van Formuleren H2 

(blz. 62-63).

de bal

het bal

de patroon

de patroon

het patroon

het patroon

de portier

het portier

Dit stad

Die meisje

Verwijzen naar de- en het-woorden

Waarom is het niet 'die meisje', maar is het 'dit meisje'?

Waarom is het niet 'dit stad', maar is het 'die stad'?

Dat heeft te maken met het woordgeslacht.

Met de woorden 'die' en 'deze' verwijs je naar de-woorden.

Met de woorden 'dit' en 'dat' verwijs je naar het-woorden.

Ezelsbruggetje: de theemethode (het, dit, dat en de, deze, die)

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een eerder genoemd woord!

Naar 'de-woorden' verwijs je terug met deze of die.

De bus die te laat kwam,....

Naar 'het-woorden' verwijs je terug met dit of dat.

Het cadeau dat ik kreeg.....

Ook naar een hele zin kun je met 'dat' terug verwijzen.

De vakantie is voorbij en dat vind ik erg jammer!

Vul het juiste verwijswoord in:

Deze appel is lekker, maar ... daar smaakt zuur.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Vul het juiste verwijswoord in.

... bureau is veel te hoog voor mij.

1. Deze
2. Die
3. Dit
4. Dat

Vul het juiste verwijswoord in.

Het bericht ... ik zojuist las, is niet waar.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Vul het juiste verwijswoord in.

Ik kreeg een armband ... ik ontzettend mooi vond.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Maken en bespreken

Maak opdracht 2 van Formuleren H2 

(blz. 62-63).

Klaar? Maak dan opdracht 3 en 5.

Bespreken opdracht 2

1. De aanvoerder, die de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op. 
2. Het shirt dat daar hangt, vind ik wel mooi, maar dit hier staat me absoluut niet.

Hier. Als iets dichtbij de spreker is, gebruik je dit/deze.

Daar. Als iets verder weg is, gebruik je dat/die.

Bespreken opdracht 2

• 3) Max kreeg voor straf een filmpje van een docent, dat hij op internet plaatste. 
• 4) Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar die (deze) nieuwe leen ik niet uit.
•  5) Vreemd dat dit stripblad, dat altijd goed werd verkocht, failliet is gegaan.
• 6) Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze die meteen.

Zelfstandig werken

Maak opdracht 3 en 5 van Formuleren H2, blz. 63 (wat niet af is, is huiswerk!)

Je kunt zo meteen ook kijken hoe de instaptest van Spelling is gegaan.

Klaar? Ga nog even lekker lezen!

 

Woordenboekspel

De docent daarna groepjes en vervolgens ga je met je groepje het Woordenboekspel spelen. De uitleg staat op blz. 57 van je boek!