Formuleren paragraaf 3 + 4

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Uitleg woordgeslacht
Bespreken huiswerk
Start paragraaf 4 formuleren
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom!
Pak je leesboek.

Verder vandaag:
Uitleg woordgeslacht
Bespreken huiswerk
Start paragraaf 4 formuleren

Slide 1 - Diapositive

Verwijswoorden
Deze, die, dat, dit

Hoe zat dat ook alweer?

Slide 2 - Diapositive

de bal
het bal

Slide 3 - Diapositive

de patroon

Slide 4 - Diapositive

het patroon
het patroon

Slide 5 - Diapositive

de portier
het portier

Slide 6 - Diapositive

Dit stad
Die meisje

Slide 7 - Diapositive

Verwijzen naar de- en het-woorden
Waarom is het niet 'die meisje', maar is het 'dit meisje'?
Waarom is het niet 'dit stad', maar is het 'die stad'?
Dat heeft te maken met het woordgeslacht.

Met de woorden 'die' en 'deze' verwijs je naar de-woorden.
Met de woorden 'dit' en 'dat' verwijs je naar het-woorden.
Ezelsbruggetje: de theemethode (het, dit, dat en de, deze, die)

Slide 8 - Diapositive

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een eerder genoemd woord!
Naar 'de-woorden' verwijs je terug met deze of die.
De bus die te laat kwam,....
Naar 'het-woorden' verwijs je terug met dit of dat.
Het cadeau dat ik kreeg.....
Ook naar een hele zin kun je met 'dat' terug verwijzen.
De vakantie is voorbij en dat vind ik erg jammer!

Slide 9 - Diapositive

Hier. Als iets dichtbij de spreker is, gebruik je dit/deze.
Daar. Als iets verder weg is, gebruik je dat/die.

Slide 10 - Diapositive

Vul het juiste verwijswoord in: Op de markt kocht Loes een heerlijk ijsje, ....... ze al slenterend opat
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in: Het meisje ...... daar staat heeft verkering met Tim.
A
dat
B
deze
C
die
D
dit

Slide 12 - Quiz

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 t/m 4 van paragraaf 3: verwijswoorden.


Slide 13 - Diapositive

Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.



 Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o).

 

Slide 14 - Diapositive

Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben het lidwoord de

onzijdige woorden hebben het lidwoord het



Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online)woordenboek.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Lien

Slide 17 - Diapositive

Voorbeelden:
– De bibliotheek (v) heeft al haar (→ bibliotheek) leden een brief gestuurd.
– Omdat dit gebouw (o) oud is, wordt het (→ gebouw) gerestaureerd.
-----------------------------------------------------------------------
Johan komt morgen wat later. Hij moet eerst naar gitaarles. Ik ben mijn horloge kwijt. Hebben jullie het ergens gezien? 
Hij verwijst naar Johan. Het verwijst naar horloge.

Slide 18 - Diapositive

Zo gebruik je verwijswoorden

Naar zelfstandige naamwoorden:   kun je verwijzen met:

 

  1.  in het enkelvoud, mannelijk 

hij,

hem,

zijn,

deze

 die  

Slide 19 - Diapositive

  • in het enkelvoud, vrouwelijk
  •                        
  • zij (ze),
  • haar, deze en die
  •  
  •   
  • Slide 20 - Diapositive

    onzijdig  het, dit en dat 





  •  
  • het meervoud  zij, ze, hen, deze en die
  • Slide 21 - Diapositive

    Voorbeelden:


    – Zodra ik deze dans (m) zag, wilde ik hem (dans) meteen leren.


    – De regering (v) wilde haar (regering) bezuinigingsmaatregelen niet terugdraaien.


    – Het programma (o) heeft zijn (programma) aantrekkelijkheid verloren, zodat


    het programma) binnenkort van de buis verdwijnt.

    Slide 22 - Diapositive

    Zo gebruik je verwijswoorden



    Naar zelfstandige naamwoorden


    verwijs je met: en:


    in het enkelvoud, mannelijk hij, hem, zijn deze, die


    in het enkelvoud, vrouwelijk zij, ze, haar deze, die


    in het enkelvoud, onzijdig het, zijn dit, dat


    in het meervoud zij, ze, hen, hun deze, die

    Slide 23 - Diapositive

    Weet je niet of een woord mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o) is?


    Zoek het woordgeslacht dan op in een woordenboek of in de Woordenlijst


    Nederlandse Taal (http://woordenlijst.org).

    Let op: als in de woordenlijst achter

    een woord alleen de staat, mogen mannelijk en vrouwelijk allebei.


    29


    © Noordhoff Uitgevers bv

    Slide 24 - Diapositive

    Aan de slag
    Maken:
    Opdracht 1 t/m 4 op bladzijde 237.

    Slide 25 - Diapositive