1M les object pronouns

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

What are we going to do today?

- Who is here?
- Studying/reading
- Grammar recap!
- Exercises
- End of lesson

Slide 2 - Diapositive

Write me words!
A E T R
K P L O
I M S N
H U D F

Slide 3 - Diapositive

timer
10:00
Study the words under C

Slide 4 - Diapositive

What did we do the previous lesson?

Slide 5 - Diapositive

Recap!
-> Grammar recap
-> Exercises

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Past simple
1. Wat betekent 'past simple'?
2. Hoe vorm ik de 'past simple'?
3. Welke bladzijde is erg belangrijk? Waarom?

Slide 8 - Diapositive

Form the past simple:

stay

Slide 9 - Question ouverte

Form the past simple:

Think

Slide 10 - Question ouverte

Form the past simple:

talk

Slide 11 - Question ouverte

Form the past simple:

to be

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Homework check!
"- Do assignments 41, 44, 45, 46, 53A



- Study the words under A and B
- Bring your book and your device!"



Slide 14 - Diapositive

Please go to page sixty-nine

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Object/subject pronouns 
Een object pronoun is een persoonlijk voornaamwoord.
Een subject pronoun is dat ook.

Maar wat is dan nu het verschil?

Slide 17 - Diapositive

Subject pronoun
Een subject pronoun is het onderwerp van de zin.
Deze staat vaak nog voor het werkwoord, vooraan in de zin.
 
Ze zijn als volgt:
I, you, he/she/it, we, you, they

Slide 18 - Diapositive

Object pronoun
Staat na het hoofdwerkwoord, meestal aan het einde van de zin.
Stel jezelf de vraag: wie doet wat? 
Makkelijk! Als er een voorzetsel in de zin staat (to of with) staat de object pronoun hierachter!

Ze zijn als volgt:
Me, you, him/her/it, us, you, them

Slide 19 - Diapositive

Subject pronoun
(onderwerp)
Object pronoun (wie doet wat?)
Aan het begin van een zin
Aan het einde van een zin
Voor het hoofdwerk-
woord
Na het hoofdwerkwoord
I, you, he, she, it, we, you, they
me, you, him, her, it, we, you, them

Slide 20 - Diapositive

timer
1:00
Do assignments 54, 55, 56
Done? Study the words under C

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive