Woordenschat 1.1 + 1.2 + 1.3

WAT BETEKENT:
hippopotomonstrosesquippedaliofobie

(uitspraak: hip·po·po·to·mon·stro·ses·quip·pe·da·li·o·fo·bie)
A
Angst voor grote monsters
B
Angst voor dunne nijlpaarden
C
Angst voor lange woorden
D
Angst voor kleine pedaalemmers
1 / 37
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WAT BETEKENT:
hippopotomonstrosesquippedaliofobie

(uitspraak: hip·po·po·to·mon·stro·ses·quip·pe·da·li·o·fo·bie)
A
Angst voor grote monsters
B
Angst voor dunne nijlpaarden
C
Angst voor lange woorden
D
Angst voor kleine pedaalemmers

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Diapositive

WAAR HEBBEN WE HET VOOR DE VAKANTIE OVER GEHAD?

Slide 3 - Question ouverte

Programma van vandaag:
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.1 + 1.2 + 1.3

Maken (oefen)toets

Slide 4 - Diapositive

DOEL

Aan het einde van de les kun je de betekenis van een onbekend woord afleiden uit het woord zelf of uit de tekst waarin dit woord wordt gebruikt en 
herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik.

Slide 5 - Diapositive

 HERHALING THEORIE 1.1
Soms begrijp je niet goed wat een woord betekent. Stop dan niet met lezen!

Lees de volgende tips om de betekenis van het woord te vinden in een tekst.


Slide 6 - Diapositive

THEORIE 1.1
Tip 1
Zoek een woord in de tekst dat ongeveer hetzelfde betekent (een synoniem).

Tip 2
Zoek naar een omschrijving van het woord.


Slide 7 - Diapositive

THEORIE 1.1
Tip 3
Zoek voorbeelden waaruit je de betekenis van het woord kunt afleiden.
Tip 4
Kijk of het tegengestelde van het woord in de tekst staat (een tegenstelling).




Slide 8 - Diapositive

THEORIE 1.1

Tip 5
Een afbeelding bij de tekst 
helpt om de betekenis te vinden.

Slide 9 - Diapositive

OEFENEN

Slide 10 - Diapositive

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor 'voeren uit':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 11 - Quiz

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 12 - Quiz

Als ik te laat ben voor school dan bedenk ik een smoes, bijvoorbeeld:
A
daarom kreeg ik straf.
B
de brug stond open.
C
morgen ga ik naar de kapper.
D
iets wat je verzint.

Slide 13 - Quiz

 HERHALING THEORIE

1.2 Betekenis afleiden uit het woord


Slide 14 - Diapositive

THEORIE 1.2
Betekenis afleiden uit het 
woord
 Hoe weet ik wat een moeilijk woord betekent?

Om achter de betekenis van een moeilijk woord te komen, kun je kijken of je een deel van het woord al wel kent.
 

Slide 15 - Diapositive

THEORIE 1.2
Tip 1
Bestaat het woord uit twee of meer woorden? Kijk dan of je de betekenis van één van die woorden al kent.


Voorbeeld:
Gebiedsverbod



Slide 16 - Diapositive

THEORIE 1.2
Tip 2
Staat er een voor- of achtervoegsel dat je kent?


Voorbeeld:
Hergebruiken
Her- = opnieuw.



Slide 17 - Diapositive

THEORIE 1.2
Tip 3
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?


Voorbeeld:
Problematisch
‘Problematisch’ lijkt op het woord ‘probleem’.
Een ‘probleem’ is een moeilijke situatie die opgelost moet worden.
Problematisch is dus iets wat moeilijk is op te lossen.


Slide 18 - Diapositive

THEORIE 1.2
Tip 3
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?


Voorbeeld:
Problematisch
‘Problematisch’ lijkt op het woord ‘probleem’.
Een ‘probleem’ is een moeilijke situatie die opgelost moet worden.
Problematisch is dus iets wat moeilijk is op te lossen.


Slide 19 - Diapositive

OEFENEN

Slide 20 - Diapositive

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 21 - Quiz

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 22 - Quiz

Problematisch
Wat is de betekenis?
A
Iets wat makkelijk op te lossen is.
B
Iets wat automatisch gaat.
C
Het tegenovergestelde van diplomatisch.
D
Iets wat moeilijk op te lossen is.

Slide 23 - Quiz

HERHALING THEORIE
1.3 Figuurlijk taalgebruik

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?



Slide 24 - Diapositive

THEORIE 1.3
Woorden kunnen letterlijk of figuurlijk bedoeld zijn.
  • bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
Hieronder is ‘smelt’ letterlijk bedoeld, omdat ijs echt kan smelten:
Als je ijs te lang buiten de vriezer houdt, smelt het.


Slide 25 - Diapositive

THEORIE 1.3
Woorden kunnen letterlijk of figuurlijk bedoeld zijn.
  • bij figuurlijk taalgebruik wordt iets anders bedoeld dan wat er staat.
Hieronder is ‘smelt’ figuurlijk bedoeld, omdat een mens niet kan smelten:
Ik heb het zo warm, ik smelt bijna. 


Slide 26 - Diapositive

THEORIE 1.3
Soms weet je niet of een woord letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Gebruik dan een (online)woordenboek om te snappen wat de schrijver bedoelt.

Slide 27 - Diapositive

OEFENEN

MAAK DE UITDRUKKING AF

Slide 28 - Diapositive

Maak de uitdrukking af:

Iemand voor vol ....
A
aanzien
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 29 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 30 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Zijn schaapjes op het droge ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 31 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Met twee maten ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
meten

Slide 32 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
meten

Slide 33 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iemand ervan langs ...
A
komen
B
geven
C
knopen
D
meten

Slide 34 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iets in de oren ...
A
kennen
B
stoppen
C
knopen
D
meten

Slide 35 - Quiz

Zijn er nog vragen? 


Slide 36 - Diapositive

MAKEN OEFENTOETS
NU NEDERLANDS WS H1

VOLGENDE LES: TOETS


Slide 37 - Diapositive