5H oefenen met woordenboek + grammaire

oefenen met woordenboek: werkwoorden

p.522
absoudre -    absolvant -            absous
infinitif            onvolt. deelw.       volt. deelw.

inf.-> futur + conditionnel
onvolt. deelw. -> présent, mv. + imparfait
volt. deelw. -> passé composé
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

oefenen met woordenboek: werkwoorden

p.522
absoudre -    absolvant -            absous
infinitif            onvolt. deelw.       volt. deelw.

inf.-> futur + conditionnel
onvolt. deelw. -> présent, mv. + imparfait
volt. deelw. -> passé composé

Slide 1 - Diapositive

Traduis:
1. Ik schreef gisteren dat ....
2. Heb jij mijn mail ontvangen?
3. Ik zal je een foto sturen volgende week.
4. Hij heeft gelezen dat ...
5. Mijn broertje is vorige week geboren.
6. Ik vrees dat ik niet zal kunnen komen.
7. Zij moesten op tijd vertrekken.

Slide 2 - Diapositive

Ils devaient partir à temps.
1. écrire  -écrivant     Hier, j'écrivais que ...
2. recevoir- reçu. Tu as reçu mon e-mail?
3. envoyer - Je t'enverrai une photo la semaine prochaine/suivante.
4. lire - lu.   Il a lu que
5. Mon petit frère est né la semaine dernière/ passée.
6. craindre - Je crains que je ne pourrai pas venir.

Slide 3 - Diapositive

1. naar Engeland
2. in Nederland
3. in Parijs
4. naar Marokko
5. in Rotterdam
1. zij is (niet) geweest
2. ik heb (nooit) gehad
3. wij willen (niet meer) komen
4. je moet (niet)
5. zij hebben (niets) gehad

Slide 4 - Diapositive

beoordeling
samenhang: 
                                structuurwoorden

Slide 5 - Diapositive

1. toevoeging/opsomming
2. reden
3. gevolg
4. tegenstelling
5. voorwaarde
6. doel
7. conclusie/opsomming
8. tijd
1. et, aussi, en outre, de plus, par exemple
2. parce que, car
3. donc
4. mais, bien que, au contraire, cependant
5. si
6. pour que, pour, dans le but 
7. enfin, bref, en conclusion
8. d'abord, ensuite, puis, tout de suite, lorsque, avant de, après, pendant que

Slide 6 - Diapositive

bijvg.nw.
1. Ik vind dat Rotterdam de mooiste stad van Nederland is.
2. Volgens mij is deze jongen aardiger dan jouw vriend. Hij is het minst aardig.
3. de kleine kinderen - kleine kinderen
4. De zee in Spanje is blauwer dan in Nederland.
5. Deze auto is beter dan de auto van mijn ouders.

Slide 7 - Diapositive

schrijfvaardigheid
thema's

grammatica

Slide 8 - Diapositive

schrijfvaardigheid (informeel)
- Aanhef?

- Hoe begin je een mail?

- Hoe sluit je een mail af?

Slide 9 - Diapositive

schrijfvaardigheid (informeel)
- Aanhef? Cher/Chère/Chers/Chères/ Salut/ Bonjour


Slide 10 - Diapositive

schrijfvaardigheid (informeel)
- Aanhef? Cher/Chère/Chers/Chères/ Salut/ Bonjour

- Hoe begin je een mail? Merci de/pour ton e-mail / Je t'écris pour / Comment vas-tu?


Slide 11 - Diapositive

schrijfvaardigheid (informeel)
- Aanhef? Cher/Chère/Chers/Chères/ Salut/ Bonjour

- Hoe begin je een mail? Merci de/pour ton e-mail / Je t'écris pour / Comment vas-tu?

- Hoe sluit je een mail af? Ecris-moi vite! / Amicalement, / Bisous, 

Slide 12 - Diapositive

beoordeling
Opdrachteisen
Woordenschat (Boîte à outils pp.6+8)
Grammatica
Samenhang
Spelling

Slide 13 - Diapositive

structuurwoorden:
1. toevoeging/opsomming
2. reden
3. gevolg
4. tegenstelling
5. voorwaarde
6. doel
7. conclusie/opsomming
8. tijd

Slide 14 - Diapositive

toevoeging/ opsomming

Slide 15 - Carte mentale

reden

Slide 16 - Carte mentale

doel

Slide 17 - Carte mentale

gevolg (dus)
+ voorwaarde (als)

Slide 18 - Carte mentale

tegenstelling

Slide 19 - Carte mentale

conclusie

Slide 20 - Carte mentale

tijd

Slide 21 - Carte mentale

1. toevoeging/opsomming
2. reden
3. gevolg
4. tegenstelling
5. voorwaarde
6. doel
7. conclusie/opsomming
8. tijd
1. et, aussi, en outre, de plus, par exemple
2. parce que, car
3. donc
4. mais, bien que, au contraire, cependant, pourtant
5. si
6. pour que, pour, dans le but 
7. enfin, bref, en conclusion
8. d'abord, ensuite, puis, tout de suite, lorsque, avant de, après, pendant que

Slide 22 - Diapositive

onderwerpen : school
- eindexamen doen
- ik zit in de eindexamenklas
- mijn lievelingsvak   + ik heb een hekel aan ... 
- ik heb het profiel ...  gekozen + noteer de vakken uit je profiel
- Kerstvakantie
- goede cijfers
- (te) veel huiswerk

Slide 23 - Diapositive

onderwerpen : school
- passer le bac
- Je suis en terminale.
- ma matière préférée + je déteste
- j’ai choisi la filière ...
- Les vacances de Noël
- de bonnes notes
-trop/beaucoup de devoirs
- eindexamen doen
- ik zit in de eindexamenklas
- mijn lievelingsvak   + ik heb een hekel aan ... 
- ik heb het profiel ...  gekozen + noteer de vakken uit je profiel
- Kerstvakantie
- goede cijfers
- (te) veel huiswerk

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

jezelf voorstellen
- naam
- leeftijd
- woonplaats
- hobby's
- na m'n eindexamen ...
- karakter

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

familie
- ik heb 2 broers en 1 zus
- ik ben enig kind
- mijn oudste zus is 21
- ik kan goed opschieten met mijn broertje
- wij hebben nooit ruzie
- mijn ouders

Slide 30 - Diapositive

familie
- J’ai 2 frères et une soeur.
- Je suis fils/ fille unique.
- Ma soeur aînée a 21 ans.
- Je m’entends bien avec mon petit frère.
- Nous n’avons jamais de disputes.
- mes parents
- ik heb 2 broers en 1 zus
- ik ben enig kind
- mijn oudste zus is 21
- ik kan goed opschieten met mijn broertje
- wij hebben nooit ruzie
- mijn ouders

Slide 31 - Diapositive

tijd
- vorige week
- in de vakantie
- volgend jaar
- 2 weken geleden
- Wij zijn 14 dagen in Frankrijk geweest.

Let op gebruik van verleden tijd en de toekomende tijd!

Slide 32 - Diapositive

tijd
- la semaine passée/ dernière
-pendant les vacances
- l’année prochaine/suivante
- il y a 2 semaines
-Nous avons été en France pendant 14 jours.

- vorige week
- in de vakantie
- volgend jaar
- 2 weken geleden
- Wij zijn 14 dagen in Frankrijk geweest.

Let op gebruik van verleden tijd en de toekomende tijd!

Slide 33 - Diapositive

grammatica
1. Ik heb een leuke vakantie gehad.
2. We hebben heerlijk gegeten.
3. Zij zijn gisteren vertrokken met hun vrienden naar Parijs. (volgorde!)

Slide 34 - Diapositive

grammatica
1. Ik heb een leuke vakantie gehad. 
J’ai passé de bonnes vacances. 
2. We hebben heerlijk gegeten. Nous avons mangé délicieusement.
3. Zij zijn gisteren vertrokken met hun vrienden naar Parijs. (volgorde!) Hier, ils sont partis avec leurs amis à Paris.

Slide 35 - Diapositive