Dag 7 - thema 6 Film

Thema 6 - Film - DAG 7
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Thema 6 - Film - DAG 7

Slide 1 - Diapositive

Woorden van vandaag
  1. volgens
  2. het voordeel
  3. de vraag
  4. wanneer
  5. wat
  6. welk(e)
  7. het werk
  8. werken

Slide 2 - Diapositive

volgens (vz)
  • volgens mij = ik denk dat ..
  • volgens mijn zus = mijn zus denkt dat ..

  • zin: Volgens mij wordt het vandaag mooi weer! 
43

Slide 3 - Diapositive

het voordeel (znw)
  • iets wat beter (goed) is
  • het voordeel - de voordelen

  • het voordeel <--> het nadeel

  • zin: Het voordeel van een vakantie in Spanje is dat het daar mooi weer is! 
44

Slide 4 - Diapositive

de vraag (znw)
  • als je een vraag hebt, wil je iets weten
  • vraag en antwoord
  • een vraag stellen
  • de vraag - de vragen

  • zin: Ik stel een vraag aan de docent. 
45

Slide 5 - Diapositive

wanneer
  • vraagwoord
  • Hoe laat?
  • Welke tijd? 
  • Op welke dag?

  • zin: Wanneer ben je jarig?
  • zin: Wanneer heb je een afspraak met de IND?
46

Slide 6 - Diapositive

wat
  • vraagwoord
  • dit zeg je als je iets vraagt over een ding

  • Wat zeg je?
  • Wat is je naam?
  • Wat vind je lekker? 
  • Wat is dat?
47

Slide 7 - Diapositive

welk(e)
  • vraagwoord
  • deze of die andere?

  • het-woord: welk
  • de-woord: welke

  • zin: Welk boek wil je lezen?
  • zin: Welke kleur vind je mooi?
48

Slide 8 - Diapositive

het werk (znw)
  • je doet werk om geld te verdienen 

  • zin: Wat voor werk doe jij?
  • plaats waar je werkt
  • zin: Op mijn werk krijgen we nieuwe computers.
49

Slide 9 - Diapositive

werken (ww)
  • bezig zijn om geld te verdienen

  • TT - ik werk, jij werkt, wij werken
  • VT - ik werkte, wij werkten

  • zin: Zij werkt bij een supermarkt.
49

Slide 10 - Diapositive

Maak de zin af:
Volgens mij ...
43

Slide 11 - Question ouverte

Welke zin is goed?
43
A
Volgens mij gaat het vandaag regenen.
B
Ik ga naar huis volgens de fiets.
C
Hij is ziek volgens naar huis.
D
Ik koop volgens bij de supermarkt.

Slide 12 - Quiz

Wat is een voordeel van naar school gaan?
timer
3:00
44

Slide 13 - Question ouverte

Het ... van vakantie is dat je niks hoeft!
44

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het voordeel als je goed Nederlands spreekt?
44

Slide 15 - Question ouverte

Waar zie je een vraag?
45
A
Hoe heet je?
B
Van harte gefeliciteerd!
C
Waar woon je?
D
Sterkte!

Slide 16 - Quiz



Welke vraag stel je bij deze foto?


45
A
Wanneer is dit
B
Wat is dit?
C
Wie is dit?

Slide 17 - Quiz


46
A
Wanneer ben je jarig?
B
Welk ben je jarig?
C
Wat ben je jarig?
D
Waarom ben je jarig?

Slide 18 - Quiz

Stel een vraag met 'wanneer'.
timer
3:00
46

Slide 19 - Question ouverte


... is dit?
47
A
Waarom?
B
Wanneer?
C
Welke?
D
Wat?

Slide 20 - Quiz

Ik hoor niet ... je zegt.
47

Slide 21 - Question ouverte

... dier is dit?
48
A
Waarom
B
Welk
C
Wanneer
D
Wie

Slide 22 - Quiz

Welke vraag stel je bij deze tekst?

Je gaat met een vriend naar de bioscoop. Je zegt: 'We kunnen naar James Bond, naar Spiderman of naar The Avenger.
... ... ... ...?
48
A
Naar wie zullen we gaan?
B
Naar wat zullen we gaan?
C
Waarom zullen we gaan?
D
Naar welke zullen we gaan?

Slide 23 - Quiz

Als ik naar het werk ga dan ga ik ...
49
A
naar de plek waar ik veel moet doen.
B
naar de plek waar ik geld verdien.
C
naar de plek waar ik mijn beroep uitoefen.
D
naar de plek waar ik ontspan.

Slide 24 - Quiz

Wat voor werk zou jij later willen doen?
49

Slide 25 - Question ouverte

Maak een mooie zin met het werkwoord 'werken'.

Slide 26 - Question ouverte