Hoofdstuk 8 Vekeer en veiligheid

Hoofdstuk 8 Verkeer en Veiligheid
8.1 Krachten op voertuigen
8.2 Beweging en snelheid
8.3 Versnellen en vertragen
8.4 Massa en Traagheid
8.5 Remweg en stopafstand
8.6 Veiligheid in het verkeer
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 8 Verkeer en Veiligheid
8.1 Krachten op voertuigen
8.2 Beweging en snelheid
8.3 Versnellen en vertragen
8.4 Massa en Traagheid
8.5 Remweg en stopafstand
8.6 Veiligheid in het verkeer

Slide 1 - Diapositive

8.1 Krachten op voertuigen
Twee soorten:
1 = Aandrijfkracht, werkt vooruit
2 = Tegenwerkende kracht, werkt achteruit

Slide 2 - Diapositive

Aandrijfkracht
Stuwkracht

Mechanische kracht
(benzine/diesel motor)
Spierkracht (fiets)
Elektrische kracht
(Elektromotor)
Tegenwerkende kracht

Remkracht
Luchtwrijving/luchtweerstand
Rolwrijving
Zwaartekracht

Slide 3 - Diapositive

Wat is GEEN tegenwerkende kracht?
A
Remkracht
B
motorkracht
C
Luchtweerstand
D
Rolweerstand

Slide 4 - Quiz

In welke situatie is de luchtweerstand op een voertuig het grootst?
A
Wind mee en kleine snelheid
B
Wind mee en grote snelheid
C
Wind tegen en kleine snelheid
D
Wind tegen en grote snelheid

Slide 5 - Quiz

8.1 Deel 2
Krachten tekenen met vector
--> aangrijpingspunt, lengte en richting.
kracht = lengte x krachtenschaal
lengte = kracht : krachtenschaal

Krachten schaal:
1 cm staat tot x kracht

Slide 6 - Diapositive

8.1 Nettokracht
Nettokracht is een som van alle krachten, en wat er dan over blijft.
Ook wel resultante of resulterende kracht.

Slide 7 - Diapositive

Er is een schaal van 1 : 10N. De kracht is 150 N. Hoelang moet de vector zijn?
A
1.5 cm
B
15 cm
C
150cm
D
5 cm

Slide 8 - Quiz

Wat is de nettokracht?
A
Alle krachten bij elkaar opgeteld
B
als er geen krachten zijn, dat is de nettokracht
C
de sterkste kracht in de tekening

Slide 9 - Quiz

Jan duwt met 350 N tegen een auto.
Klaas duwt in dezelfde richting met 195 N. Hoe groot is de nettokracht ?
A
154 N
B
545 N
C
155 N
D
0 N

Slide 10 - Quiz

8.2 Beweging en snelheid
afgelegde weg = snelheid x tijd
tijd = afstand : snelheid
gemiddelde snelheid = afstand : tijd

Afstand in km of m
Tijd in uur of seconde (h of s)
Snelheid in km/h of m/s

Slide 11 - Diapositive

Met welke formule bereken je de gemiddelde snelheid?
A
gemiddelde snelheid= afstand x tijd
B
gemiddelde snelheid= afstand : tijd
C
gemiddelde snelheid= tijd : afstand
D
gemiddelde snelheid= afstand + tijd

Slide 12 - Quiz

Een snelheid van 25 m/s is groter dan een snelheid van 25 km/h.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Tom gaat met zijn ouders op vakantie. De afstand is 200 km. Ze doen er vier uur over om op de plaats van bestemming te komen.
Tom rekent uit: 200 : 4 = 50
Wat heeft Tom uitgerekend?
A
De gemiddelde snelheid
B
De grootste snelheid
C
De kleinste snelheid
D
De veiligste snelheid

Slide 14 - Quiz

8.2 deel 2
Bij omrekenen van m/s naar km/h moet je x3,6 doen.

Bij omrekenen van km/h naar m/s moet je :3,6 doen.

Slide 15 - Diapositive

Hoe reken je m/s om naar km/h?
A
x1000
B
x3,6
C
:1000
D
:3,6

Slide 16 - Quiz

8.3 Versnellen en vertragen
Afstand tijd diagram
Kan ook:
Snelheid tijd diagram

Slide 17 - Diapositive

Versnelde beweging

Snelheid neemt toe
Nettokracht groter dan 0N

Snelheid tijd diagram neemt toe
Vertraagde beweging

Snelheid neemt af
Nettokracht kleiner dan 0N

Snelheid tijd diagram neemt af

Slide 18 - Diapositive

Eenparige beweging
Eenparige beweging betekend dat het een constante snelheid is.
Nettokracht = 0N

Snelheid tijd diagram loopt recht.

Slide 19 - Diapositive

Tijdens het rijden is de nettokracht op de scooter 0N. Wat betekend dit voor de snelheid?
A
De snelheid wordt groter
B
De snelheid wordt nul.
C
De snelheid wordt kleiner
D
De snelheid verandert niet.

Slide 20 - Quiz

Om een voorwerp te versnellen is een nettokracht nodig
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Jesse moet afremmen, omdat plotseling iemand de weg oversteekt. Hij remt zo hard mogelijk. De snelheid word kleiner. Hoe noem je deze beweging?
A
Ingehouden beweging
B
Vertraagde beweging
C
Langzame beweging
D
Stoppende beweging

Slide 22 - Quiz

Tussen 0 en 2 s is er een
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand

Slide 23 - Quiz

Op 4 s is er een
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand

Slide 24 - Quiz

8.4 Massa en traagheid
Een grotere massa betekend langere remweg.
Traagheid betekend dat het voorwerp niet uit zichzelf sneller gaat.
Remweg is hoelang een voorwerp erover doet om stil te komen staan.
Remkracht is de kracht die nodig is om te remmen. Botsing = groot. Remmen normaal is klein

Slide 25 - Diapositive

Waar hangt de lengte van de remweg NIET van af?
A
De beginsnelheid
B
De totale massa
C
Remkracht
D
Type van de banden

Slide 26 - Quiz

Margriet zit meestal alleen op haar scooter. Bij 25km/h is haar remweg 6 meter. Nu heeft Margriet haar zus achterop. Haar snelheid is weer 25km/h. Ze remt altijd met dezelfde remkracht. Wat is haar remweg nu?
A
Haar remweg is nu ook 6m.
B
Haar remweg is nu langer dan 6m.
C
Haar remweg is nu korter dan 6m.

Slide 27 - Quiz

Waarom heeft een vrachtauto een grotere stopafstand dan een personenauto?
A
De vrachtwagen is langer.
B
De vrachtauto heeft een grotere massa.
C
De vrachtauto mag niet zo hard rijden als een personenauto.

Slide 28 - Quiz

Als de krachten op een voorwerp evenwicht maken, is de nettokracht op het voorwerp 0 N
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

8.5 Remweg en stopafstand
Remweg is  een onderdeel van de stopafstand.
Het is de afstand die je aflegt terwijl je aan het remmen bent.
Stopafstand = remweg + reactieafstand.
Reactieafstand is het stuk waar je aan het reageren bent.

Slide 30 - Diapositive

Remweg

Korter door:
- Meer profiel op banden (grip)
- Betere remmen

Langer door:
- Weinig grip (nat of glad)
- Slechte banden of remmen
Reactieafstand

Korter door: (Kleine reactietijd)
- Geoefendheid en opletbaar

Langer door: (Lange reactietijd)
- Afleiding
- Drank of drugs
- Leeftijd

Reactieafstand = snelheid x reactietijd

Slide 31 - Diapositive

Wat is de formule om de stopafstand te bereken?

A
Stopafstand = snelheid x reactietijd + 0,5 x snelheid x reactietijd
B
Stopafstand = oppervlakte onder het rechte stuk + oppervlakte onder het schuine stuk
C
Stopafstand = totale remafstand
D
Stopafstand = reactieafstand + remafstand

Slide 32 - Quiz

De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m.
Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter

Slide 33 - Quiz

Als een bestuurder alcohol of drugs heeft gebruikt wordt zijn reactietijd ......
A
groter
B
kleiner
C
even groot

Slide 34 - Quiz

Hoe noem je de afstand die de persoon uit de vorige vraag aflegt in de 1,4 seconden die hij nodig heeft om op de rem te trappen?
A
Remweg
B
Reactieafstand
C
Stopafstand

Slide 35 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de reactieafstand?
A
Dat je afstand houdt bij gevaar
B
Dat is de afstand tijdens het remmen
C
De afstand die je aflegt in de reactietijd
D
De afstand die nodig is om te stoppen.

Slide 36 - Quiz

8.6 Veiligheid in het verkeer
Veilige snelheid (bv 50km/h in bebouwde kom).
Kreukelzone, zie afbeelding 41 en kooiconstructie
Veiligheidsgordel en hoofdsteun.
Airbag
Helm en beschermende kleding.

Slide 37 - Diapositive

Waarvoor dient de kreukelzone in een auto?
A
Bij een botsing wordt de remweg vergroot
B
Bij een botsing wordt de remweg verkleind
C
Bij een botsing wordt de reactieafstand verkleind
D
Bij een botsing wordt de reactieafstand vergroot

Slide 38 - Quiz

Wat gebeurt er als je bij een frontale botsing geen gordel om hebt?
A
Je schiet naar voren
B
Je schiet naar achteren
C
Je schuift opzij

Slide 39 - Quiz

Wat is het doel van een kooiconstructie
A
beschermen van de bagage in de kofferruimte
B
beschermen van de mensen die in de auto zitten
C
voorkomen dat de motor kapot gaat
D
voorkomen van de schade aan de auto

Slide 40 - Quiz

Waardoor is ruiden in een scooter gevaarlijker dan rijden in een auto?
A
Scooter hebben geen veiligheidsconstructies.
B
Scooters rijden altijd harder dan auto's.
C
Scooters rijden te langzaam
D
Scooterrijders hoeven geen verkeersregels te kennen

Slide 41 - Quiz

Ik denk dat ik hoofdstuk 8 af kan maken voor het eind van de vakantie.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Sondage

Einde van de les
Maak nu zelf alle opdrachten van heel Hoofdstuk 8

Slide 43 - Diapositive