Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 90 min
Éléments de cette leçon
Hoofdstuk 12 Verkeer en Veiligheid
12.1 Krachten op voertuigen
12.2 snelheid
12.3 soorten bewegingen
12.4 stopafstand
12.5 Veiligheid in het verkeer
Slide 1 - Diapositive
12.1 Krachten op voertuigen
Twee soorten:
1 = Aandrijfkracht, werkt vooruit
2 = Tegenwerkende kracht, werkt achteruit
Slide 2 - Diapositive
Aandrijfkracht
Stuwkracht
Mechanische kracht
(benzine/diesel motor)
Spierkracht (fiets)
Elektrische kracht
(Elektromotor)
Tegenwerkende kracht
Remkracht
Luchtwrijving/luchtweerstand
Rolwrijving
Zwaartekracht
Slide 3 - Diapositive
Wat is GEEN tegenwerkende kracht?
A
Remkracht
B
motorkracht
C
Luchtweerstand
D
Rolweerstand
Slide 4 - Quiz
In welke situatie is de luchtweerstand op een voertuig het grootst?
A
Wind mee en kleine snelheid
B
Wind mee en grote snelheid
C
Wind tegen en kleine snelheid
D
Wind tegen en grote snelheid
Slide 5 - Quiz
12.1 Deel 2
Krachten tekenen met vector
--> aangrijpingspunt, lengte en richting.
kracht = lengte x krachtenschaal
lengte = kracht : krachtenschaal
Krachten schaal:
1 cm staat tot x kracht
Slide 6 - Diapositive
12.1 Nettokracht
Nettokracht is een som van alle krachten, en wat er dan over blijft.
Ook wel resultante of resulterende kracht.
Slide 7 - Diapositive
Er is een schaal van 1 : 10N. De kracht is 150 N. Hoelang moet de vector zijn?
A
1.5 cm
B
15 cm
C
150cm
D
5 cm
Slide 8 - Quiz
Wat is de nettokracht?
A
Alle krachten bij elkaar opgeteld
B
als er geen krachten zijn, dat is de nettokracht
C
de sterkste kracht in de tekening
Slide 9 - Quiz
Jan duwt met 350 N tegen een auto. Klaas duwt in dezelfde richting met 195 N. Hoe groot is de nettokracht ?
A
154 N
B
545 N
C
155 N
D
0 N
Slide 10 - Quiz
12.2 snelheid
afgelegde weg = snelheid x tijd
tijd = afstand : snelheid
gemiddelde snelheid = afstand : tijd
Afstand in km of m
Tijd in uur of seconde (h of s)
Snelheid in km/h of m/s
Slide 11 - Diapositive
Met welke formule bereken je de gemiddelde snelheid?
A
gemiddelde snelheid= afstand x tijd
B
gemiddelde snelheid= afstand : tijd
C
gemiddelde snelheid= tijd : afstand
D
gemiddelde snelheid= afstand + tijd
Slide 12 - Quiz
Een snelheid van 25 m/s is groter dan een snelheid van 25 km/h.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Tom gaat met zijn ouders op vakantie. De afstand is 200 km. Ze doen er vier uur over om op de plaats van bestemming te komen. Tom rekent uit: 200 : 4 = 50 Wat heeft Tom uitgerekend?
A
De gemiddelde snelheid
B
De grootste snelheid
C
De kleinste snelheid
D
De veiligste snelheid
Slide 14 - Quiz
12.2 deel 2
Bij omrekenen van m/s naar km/h moet je x3,6 doen.
Bij omrekenen van km/h naar m/s moet je :3,6 doen.
Slide 15 - Diapositive
Hoe reken je m/s om naar km/h?
A
x1000
B
x3,6
C
:1000
D
:3,6
Slide 16 - Quiz
12.3 soorten bewegingen
Afstand tijd diagram
Kan ook:
Snelheid tijd diagram
Slide 17 - Diapositive
Versnelde beweging
Snelheid neemt toe
Nettokracht groter dan 0N
Snelheid tijd diagram neemt toe
Vertraagde beweging
Snelheid neemt af
Nettokracht kleiner dan 0N
Snelheid tijd diagram neemt af
Slide 18 - Diapositive
Eenparige beweging
Eenparige beweging betekend dat het een constante snelheid is.
Nettokracht = 0N
Snelheid tijd diagram loopt recht.
Slide 19 - Diapositive
Tijdens het rijden is de nettokracht op de scooter 0N. Wat betekend dit voor de snelheid?
A
De snelheid wordt groter
B
De snelheid wordt nul.
C
De snelheid wordt kleiner
D
De snelheid verandert niet.
Slide 20 - Quiz
Om een voorwerp te versnellen is een nettokracht nodig
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Jesse moet afremmen, omdat plotseling iemand de weg oversteekt. Hij remt zo hard mogelijk. De snelheid word kleiner. Hoe noem je deze beweging?
A
Ingehouden beweging
B
Vertraagde beweging
C
Langzame beweging
D
Stoppende beweging
Slide 22 - Quiz
Tussen 0 en 2 s is er een
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand
Slide 23 - Quiz
Op 4 s is er een
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand
Slide 24 - Quiz
12.4 stopafstand
Remweg is een onderdeel van de stopafstand.
Het is de afstand die je aflegt terwijl je aan het remmen bent.
Stopafstand = remweg + reactieafstand.
Reactieafstand is het stuk waar je aan het reageren bent.
Slide 25 - Diapositive
Remweg
Korter door:
- Meer profiel op banden (grip)
- Betere remmen
Langer door:
- Weinig grip (nat of glad)
- Slechte banden of remmen
Reactieafstand
Korter door: (Kleine reactietijd)
- Geoefendheid en opletbaar
Langer door: (Lange reactietijd)
- Afleiding
- Drank of drugs
- Leeftijd
Reactieafstand = snelheid x reactietijd
Slide 26 - Diapositive
Wat is de formule om de stopafstand te bereken?
A
Stopafstand = snelheid x reactietijd + 0,5 x snelheid x reactietijd
B
Stopafstand = oppervlakte onder het rechte stuk + oppervlakte onder het schuine stuk
C
Stopafstand = totale remafstand
D
Stopafstand = reactieafstand + remafstand
Slide 27 - Quiz
De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m. Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter
Slide 28 - Quiz
Als een bestuurder alcohol of drugs heeft gebruikt wordt zijn reactietijd ......
A
groter
B
kleiner
C
even groot
Slide 29 - Quiz
Hoe noem je de afstand die de persoon uit de vorige vraag aflegt in de 1,4 seconden die hij nodig heeft om op de rem te trappen?
A
Remweg
B
Reactieafstand
C
Stopafstand
Slide 30 - Quiz
Wat wordt bedoeld met de reactieafstand?
A
Dat je afstand houdt bij gevaar
B
Dat is de afstand tijdens het remmen
C
De afstand die je aflegt in de reactietijd
D
De afstand die nodig is om te stoppen.
Slide 31 - Quiz
12.5 Veiligheid in het verkeer
Veilige snelheid (bv 50km/h in bebouwde kom).
Kreukelzone, zie afbeelding 41 en kooiconstructie
Veiligheidsgordel en hoofdsteun.
Airbag
Helm en beschermende kleding.
Slide 32 - Diapositive
Waarvoor dient de kreukelzone in een auto?
A
Bij een botsing wordt de remweg vergroot
B
Bij een botsing wordt de remweg verkleind
C
Bij een botsing wordt de reactieafstand verkleind
D
Bij een botsing wordt de reactieafstand vergroot
Slide 33 - Quiz
Wat gebeurt er als je bij een frontale botsing geen gordel om hebt?
A
Je schiet naar voren
B
Je schiet naar achteren
C
Je schuift opzij
Slide 34 - Quiz
Wat is het doel van een kooiconstructie
A
beschermen van de bagage in de kofferruimte
B
beschermen van de mensen die in de auto zitten
C
voorkomen dat de motor kapot gaat
D
voorkomen van de schade aan de auto
Slide 35 - Quiz
Waardoor is ruiden in een scooter gevaarlijker dan rijden in een auto?
A
Scooter hebben geen veiligheidsconstructies.
B
Scooters rijden altijd harder dan auto's.
C
Scooters rijden te langzaam
D
Scooterrijders hoeven geen verkeersregels te kennen
Slide 36 - Quiz
Ik denk dat ik hoofdstuk 8 af kan maken voor het eind van de vakantie.