Digitale oefentoets

Welk begrip wordt bedoeld?
trots op je eigen land – vlag – volkslied
1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Welk begrip wordt bedoeld?
trots op je eigen land – vlag – volkslied

Slide 1 - Question ouverte

Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 2 - Quiz

Welk woord heeft niets te maken met nationalisme?
A
vlag
B
land
C
mitrailleur
D
volk

Slide 3 - Quiz

Welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
soldaat
B
volkslied
C
uniform
D
medailles

Slide 4 - Quiz

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 5 - Quiz

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 6 - Quiz

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 7 - Quiz

Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 8 - Question ouverte

Welk woord wordt bedoeld?
vrienden – helpen – landen - oorlog

Slide 9 - Question ouverte

Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette de ...

Slide 10 - Question ouverte

Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO

Slide 11 - Quiz

Een loopgravenoorlog is een oorlog die wordt uitgevochten vanuit schuilplaatsen in de grond:
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz


A

Slide 15 - Quiz

Eerste Wereldoorlog
Tweede Wereldoorlog

Slide 16 - Question de remorquage


In 1929 brak over de hele wereld een grote economische crisis uit. Duitsland werd extra hard getroffen.
→Waarom werd Duitsland extra hard getroffen?

A
Omdat Duitsland jarenlang te veel geld had uitgegeven aan bewapening.
B
Omdat Duitsland jarenlang te veel snelwegen had aangelegd.
C
Omdat Duitsland ook nog leningen en herstelbetalingen moest betalen.
D
Omdat Duitsland weigerde een aanpassingspolitiek te voeren.

Slide 17 - Quiz


Gebruik de bron
→Waarom is deze afbeelding een voorbeeld van propaganda? Kies het juiste antwoord.

A
Je ziet allemaal hakenkruizen op de tekening. Blijkbaar was Hitler aan de macht toen deze afbeelding werd gemaakt. Dat is propaganda: aan de macht zijn.
B
Hitler ziet er stoer uit op deze afbeelding. Hij is niet bang, hij laat zien dat hij zijn volk zal leiden. Het is dus reclame voor Hitler, en dat is wat propaganda is: politieke reclame.
C
Je ziet op de tekening dat de zon schijnt. Dat betekent dat het goed gaat met de mensen. Als het goed gaat met mensen, zijn ze heel erg propaganda.
D
Hij heeft een heel leger bij zich, dat staat achter hem. Waarschijnlijk gaat hij iedereen die het niet met hem eens is, heel hard aanpakken. En dat is wat propaganda is: je tegenstanders uitschakelen.

Slide 18 - Quiz


→Hitler viel............aan, daarmee begon de Tweede Wereldoorlog.
A
Tsjechië
B
Oostenrijk
C
Polen
D
Nederland

Slide 19 - Quiz


De Duitsers hebben zes miljoen joden vermoord. 
➤Deze massamoord wordt de [...] genoemd.





Slide 20 - Question ouverte

Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.

Duitsland valt Polen aan.
Japan valt Pearl Harbor aan.
Duitsland valt Nederland aan.
D-day.
Atoombommen op twee Japanse steden.

Slide 21 - Question de remorquage


➤Nederland was tijdens de Tweede Wereldoorlog:




A
Niet neutraal
B
Neutraal

Slide 22 - Quiz


➤Wanneer begon de Tweede Wereldoorlog?




A
1939
B
1940
C
1945
D
1914

Slide 23 - Quiz


➤Wat of wie herdenken wij op 4 mei??




A
Alle oorlogsslachtoffers an de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien
B
Het begin van de Tweede Wereldoorlog
C
Het einde van de Tweede Wereldoorlog
D
De Nederlandse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en oorlogssituaties en vredesmissies nadien

Slide 24 - Quiz


➤Met de inval in welk land begon de Tweede Wereldoorlog?




A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 25 - Quiz


‘Joden proberen altijd mensen op te lichten. Je moet ze niet vertrouwen.’

➤Is dit een vorm van antisemitisme?




A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz


‘Een joods mens is net zo veel waard als een ander mens.’

➤Is dit een vorm van antisemitisme?




A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Was Hitler een dictator?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Een dictator laat het volk doen en denken wat ze willen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

D-Day was een keerpunt in de Tweede Wereldoorlog, want:
A
Toen kwamen geallieerde 200.000 soldaten aan land
B
Toen werden er bommen gegooid op Japan
C
Toen kwam de Sovjet-Unie het westen bevrijden
D
Toen kwamen de Amerikaanse soldaten in Amsterdam

Slide 30 - Quiz