Oefenen les 13, 14, 37,45, 46, 69 en 70.

1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Maak een zin waarin 'vlieg' een zelfstandig naamwoord is.

Slide 2 - Question ouverte

Maak een zin waarin 'vlieg' een werkwoord is.

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik denk niet dat die forse man de dief was.

Slide 4 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Zou het komen doordat het 
zo'n enge parkeerplaats is?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het oude huis staat op een berg.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De vervelende files zorgen vaak voor getoeter.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De gelopen afstand was in totaal 14 kilometer

Slide 8 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Van wie heb je die _____ boeken gekregen? (mooi)

Slide 9 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Dit _____ boek mag je aan niemand uitlenen. (bijzonder)

Slide 10 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
Welke docenten kunnen de _____ kinderen helpen? (lastig)

Slide 11 - Question ouverte

Vul het bijvoeglijk naamwoord goed in:
In de zomer draag ik het liefst ___________ kleding.
(katoen)

Slide 12 - Question ouverte

Persoonlijk of bezittelijk?
Zij houden van bezoek.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 13 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk?
Ik denk dat dit mijn boek is.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 14 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk?
Ik denk dat dit mijn boek is. 
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 15 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk?
Is die jas van hem?
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 16 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk?
Arno vroeg aan haar of zij haar tas bij zich had.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 17 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk?
Arno vroeg aan haar of zij haar tas bij zich had.
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 18 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Ik heb enorm _______________van onze lunch samen. (genieten) 

Slide 19 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Gelukkig is ze zo gewoon _____________ (blijven) .

Slide 20 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Ik had mijn oude wiskundedocent bijna niet ______.
 (herkennen)  

Slide 21 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Bij de herkansing had Laila haar cijfer zelfs ________.
 (verdubbelen) 

Slide 22 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord goed in:
Marjan had het huis weer helemaal ______________.
 (stofzuigen) . 

Slide 23 - Question ouverte

Sofie krijgt oorbellen.
________ zullen haar prachtig staan.
A
Die
B
Dat

Slide 24 - Quiz

Het is te laat.
________ halen we nooit meer.
A
Die
B
Dit

Slide 25 - Quiz


________ pannenkoeken zijn heerlijk.
A
Die
B
Dit

Slide 26 - Quiz

Het washandje ________ in de modder had gelegen, was erg vies.
A
Dat
B
Die

Slide 27 - Quiz

Deze stenen komen van ____ bult daarginds.
A
Dat
B
Die

Slide 28 - Quiz

Waar wijst die naar?
De boeken staan in mijn boekenkast.
Die heb ik gisteren in elkaar gezet.

Slide 29 - Question ouverte

Waar wijst die naar?
De batterij van mijn wekker doet het niet meer.  
Die moet ik snel vervangen.

Slide 30 - Question ouverte

Waar wijst dat naar?
Esmee zocht in het donker naar het lichtknopje.
Dat heeft ze niet kunnen vinden.

Slide 31 - Question ouverte

Waar wijst die naar?
Met de auto gaat mijn vader naar zijn werk.
Die laat hij voor het gebouw staan.

Slide 32 - Question ouverte

Waar wijst die naar?
Een goede vriend heeft mij onlangs een tip gegeven. Die ga ik gebruiken.

Slide 33 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
In de kast staat de snoeppot.

Slide 34 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
De krant ligt naast de bank.

Slide 35 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
Ik zit met mijn hoofd tussen de deur.

Slide 36 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
Sinds afgelopen week maak ik mijn huiswerk.

Slide 37 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
Ik zie je om half negen! 

Slide 38 - Question ouverte

Wat is het voorzetsel?
Ik denk alleen nog aan jou.

Slide 39 - Question ouverte

Vul in:
Heb jij die vlog ___________? (liken)

Slide 40 - Question ouverte

Vul in:
Matthijs __________ de video naar zijn tv.
(streamen)

Slide 41 - Question ouverte

Vul in:
Ik _____________ gisteren een nieuwe video. (uploaden)

Slide 42 - Question ouverte

Vul in:
Jochem __________ of hij alle antwoorden had ingevuld. (checken) 

Slide 43 - Question ouverte

Magister me

Slide 44 - Diapositive