unit 3 lesson 1 en 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Unit 3: Choices

SE op woensdag 15 februari 

Lees SE in week 12

Mondeling SE in week 14

'If' Sentence

- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.

- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.

'If' Sentence(1)

Voorwaarden(bijzin) ---->gevolgen(hoofdzin)

• If you press this button, the doorbell rings. 
  
• The dough rises, if you add yeast. 
  
• If you leave now, you'll be in time.
  

'If' Sentence(2)

3 variaties op voorwaardelijke bijzin.

1. FEIT
   
2. Als je (bijna) zeker weet dat iets gaat gebeuren.
   
3. Als je (bijna) zeker weet dat iets niet gaat gebeuren.

'If' Sentence FEIT

In bijzin if + present simple

In de hoofdzin de present simple

If  you melt ice, it becomes water.

The light goes on if you press the switch.

Water vaporises if you boil it at 100 degrees 

'If' Sentence waarschijnlijk

In bijzin If + present simple

In hoofdzin will+ hele werkwoord

If you help me, I'll give you some chocolate.

If I recieve an invitation, I will go to the party.

If I ..............(to study), I .................... (to pass) the exams.(waarschijnlijk)

If Rita............. (to forget) her homework, the teacher
............. (to give) her a low mark.(waarschijnlijk)

If I .........(to go) to the cinema, I .................. (to watch) an interesting film.(onwaarschijnlijk)

If we ................. (to win) the lottery, we.....................
(to fly) to San Francisco.(onwaarschijnlijk)

- Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik if sentence moet gebruiken.

- Aan het eind van deze les weet ik hoe ik de 'if' sentences moet maken.

Straks maak je in de online oefeningen met de if-sentence

Possession

Bezit

De pen van Sophie

1. Sophies pen
2. Sophie's pen
3. Sophies' pen
4. the pen of Sophie

De scooter van Lucas

1. Lucas' scooter
2. Lucas's scooter
3. Lucas scooter's
4. The scooter of Lucas

Het dak van het huis

1. The house's roof
2. the house of the roof
3. the roof of the house
4. The houses' roof

Het huis van James

word order

De plaats van een bijwoord in de zin
(bijwoord van frequentie/ onbepaalde tijd)

 Deze bijwoorden van frequentie zijn voor ons wat moeilijker.

Eerst wat testvraagjes...

are-at home-never-they

1. they never at home are
2. they never are at home
3. at home they never are
4. they are never at home

drinks-she-water-always
Zet in de juiste volgorde!

1. she drinks always water
2. always drinks she water
3. water drinks she always
4. she always drinks water

Wordorder

Het bijwoord zet je achter het werkwoord to be:

- She is always happy to see her dog again.

- My sisters are often off to the beach together.

- He isn't frequently at the gym.

Wordorder

De positie van een bijwoord van frequentie in een zin

Het bijwoord staat voor het hoofdwerkwoord in de zin (behalve bij 'to be'):

- I never liked that boy.

- My friends usually arrive on time.

- Bart sometimes forgets to clean his room.

Wordorder

Met een bijwoord van frequentie (adverb of frequency) kun je bijvoorbeeld aangeven hoe vaak je iets doet of gebruikt.

Een adverb of frequency is bijvoorbeeld:
always, sometimes, often, rarely, never, usually,...
De plaats van dit woord in de zin is anders dan in het Nederlands.

Wordorder

Als er ook een hulpwerkwoord in de zin staat (have, will, must, might, could, would, can, etc.), dan staat het bijwoord achter het eerste hulpwerkwoord:

- They would hardly ever be that rude to him.

- Philip has occasionally beaten me at the tenniscourt.

- Marie could never have organised that holiday without me.

on holiday-will-always-we-go

Zet OFTEN op de goede plek!
We eat chips.
(denk aan hoofdletter en punt)

are-we-at school-usually

Zet in de juiste volgorde!
eat-we -goldfish-never

a letter-never-she-writes

Aantekeningen: Wordorder

Dus:    het bijwoord staat...

• VOOR 1 werkwoord
• TUSSEN twee werkwoorden
• ACHTER  een vorm van to be(am-are-is-was -were)
  
  

Possession

Bezit

Grammar 12: possesive pronouns

Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Je kunt vaak op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is. 

Welke 2 manieren?

My (mijn)                   - mine (van mij)

your (jouw, uw)       - yours (van jou, van u)

his (zijn)                     - his (van hem)

her (haar)                  - hers (van haar)

its (zijn, haar)           - x

our (onze)                  - ours (van ons)

your (jullie)                - yours (van jullie)

their (hun)                 - theirs (van hen)

Voorbeeld:

1. This is my bag - This bag is mine.

(Dit is mijn tas - Deze tas is van mij)

2. That is your car - that car is yours.

(Dat is jouw auto - Die auto is van jou)

3. Those are her shoes - those shoes are hers. 

(Dat zijn haar schoenen - Deze schoenen zijn van haar). 

That are .......... parents.

1. ours
2. our

This cat is ..........

1. my
2. mine

These pencils are ........

1. their
2. theirs

That is .............. backpack

1. your
2. yours

De boeken van de kinderen
(boeken: Books, Kinderen: Children)

De top van de boom
(top: tip, boom: tree)

Hoe goed snap je 'bezit'?

😒🙁😐🙂😃

Now do the following exercises:

Unit 3, lesson 1, exercises 5, 6.1-7, 6.8-15, 7A, 7B, 8

In lesson 1, 'practise more' exercises: grammar 1,2,3,4,5,6

Unit 3, lesson 2: 12 t/m 18 & practise more