H4_les6+7_personages

Oefenen werkwoordspelling
  1. Opa en oma ... (verpotten) de planten, toen de potten te klein bleken.

  2. Tom vroeg: '... (worden) je ook gek van het slechte weer?'

  3. De spits nam de penalty, maar de bal ... (stuiten) tegen de lat.




1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Oefenen werkwoordspelling
  1. Opa en oma ... (verpotten) de planten, toen de potten te klein bleken.

  2. Tom vroeg: '... (worden) je ook gek van het slechte weer?'

  3. De spits nam de penalty, maar de bal ... (stuiten) tegen de lat.




Slide 1 - Diapositive

Oefenen werkwoordspelling
  1. Opa en oma ... (verpotten) de planten, toen de potten te klein bleken.

  2. Tom vroeg: '... (word) je ook gek van het slechte weer?'

  3. De spits nam de penalty, maar de bal ... (stuitte) tegen de lat.




Slide 2 - Diapositive

Verhaalanalyse
Aan het einde van de les:
  • Kun je de verschillende soorten personages in een verhaal onderscheiden
  • Weet je wat je moet leren voor de toets werkwoord-spelling

Slide 3 - Diapositive

Planning deze les
Tweede lesuur:

  • oefenen werkwoordspelling
  • lezen in 'De aanslag' 

Eerste lesuur:
 
  • herhalen theorie (h3) mening en (h4) verhaal 
  • theorie (h5) personages
  • oefenen verhaal

Slide 4 - Diapositive

Welke twee zaken zijn belangrijk bij het geven van je mening over een boek?

Slide 5 - Question ouverte

Mening = verwachting + reactie
verwachting: wat verwacht je vóór het lezen?
(achterflap/titel/omvang/mening van anderen)

mening: wat vind je ná het lezen?
(emotieve/esthetische/morele/realistische waarde/spanning/ originaliteit) blz. 17


Slide 6 - Diapositive

Wat bedoelt de auteur met het verhaal?

  • Wie bepaalt de boodschap van een verhaal?

  • Is de ik-persoon in een verhaal hetzelfde als de auteur?

Slide 7 - Diapositive

Nieuwe theorie
H4 personages

Slide 8 - Diapositive

Personages (1)
  • Welke personages heb je in een verhaal?
  • hoofdpersonen en bijpersonen

  • Wat is het verschil tussen een round en een flat character?
  • round = rond, personage ontwikkelt zich --> 
  • flat = plat, personage ontwikkelt zich niet --> stereotypen

Slide 9 - Diapositive

Personages (2)
Antagonist

  • Tegenspeler protagonist
  • Kan ook een ding/gevoel/ situatie zijn
Protagonist

  • Meestal de hoofdpersoon

Slide 10 - Diapositive

Personages (3) - bijpersonen
Tegenstander

  • Werkt de hoofdpersoon tegen
Helper

  • Helpen de hoofdpersoon

Slide 11 - Diapositive

Opdracht 1
Changing batteries

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Noteer je mening over het filmpje (mening= verwachting + reactie)

Slide 14 - Question ouverte

To do...
Maak opdr. 1 op blz. 36 van het iBook.

Slide 15 - Diapositive

Changing batteries
  1. Wat zijn de handelingen? Beschrijf per personage.
  2.  Welke gevoelens zie je bij de personages? Beschrijf per personage.
  3. Wat zijn de doelen van de personages? Beschrijf per personage.
  4. Wat zijn de verwachtingen? Beschrijf per personage.

Slide 16 - Diapositive

Opdracht 2
Lesley the pony

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

To do...
Maak opdr. 2 op blz. 37 van het iBook.

Klaar? Struikelblokken halen bij docent.

Slide 19 - Diapositive

Lesley the pony
  1. Wie zijn de personages? Zijn ze flat of round?
  2. Wat willen ze (=doel), wat doen ze (=handeling), waarom?
  3. Beschrijf de verhoudingen tussen de personages.
  4.  Zijn er naast hoofdpersonages ook nog bijpersonen in dit filmpje? Zo ja, wat is dan hun rol? Beschrijf per personage.

    Gebruik in je antwoord de begrippen protagonist, antagonist en nog minstens twee andere begrippen die in dit hoofdstuk zijn behandeld.

Slide 20 - Diapositive

Oefenen werkwoordspelling
Engelse werkwoorden vervoegen
  1. stressen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….

  2. lunchen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….

  3. gamen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….

Slide 21 - Diapositive

Oefenen werkwoordspelling
  1. stressen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….
    hij strest – hij streste – heeft gestrest
  2. lunchen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….
    hij luncht – hij lunchte – heeft geluncht
  3. gamen – hij …. (tt) – hij …. (vt) – heeft ….
    hij gamet – hij gamede – heeft gegamed

Slide 22 - Diapositive

To do...
Struikelblokken maken (oneven pagina's)

Verder lezen in 'De aanslag'

Let op: wo 28/9 rep ww-spelling

Slide 23 - Diapositive

Toets werkwoordspelling
Wat moet je leren?
  • pv tt en vt
  • voltooid en onvoltooid deelwoord
  • gebiedende wijs
  • bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord
  • infinitief

Slide 24 - Diapositive

Welke theorie van werkwoordspelling wil je graag herhaald hebben/wat wil je nog oefenen?

Slide 25 - Question ouverte