Communicatie 20 argumentatiestructuren

Communicatie 20 argumentatiestructuren
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Communicatie 20 argumentatiestructuren

Slide 1 - Diapositive

Programma
-Huiswerk controleren + nakijken
10 min
-Herhalen overtuigen
10 min
-Argumentatiestructuren
15 min
-Oefenen


35 min


Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Ik weet wat het verschil is tussen feitelijke en niet-feitelijke argumentatieve uitspraken en welke argumentatiestructuren er zijn.
  • Ik kan feitelijke en niet-feitelijke argumentatieve uitspraken herkennen, de argumentatiestructuur in een betoog herkennen en verzwegen argumenten invullen.
  • Ik kan de juiste strategie bepalen om bepaalde argumenten aan te vallen.
  • Ik ben in staat om kritisch te kijken naar een betoog en ik kan correct reageren op mogelijk zwakke plekken in een betoog.

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk controleren + nakijken
In Classroom staat een mapje met de titel "antwoorden". 
In dat mapje zie je de antwoorden van de gemaakte opdrachten van vorige week. 
Kijk zelf je werk (goed) na. 

Slide 4 - Diapositive

Wat is argumenteren?

Slide 5 - Carte mentale

Stuk tussen haakjes: standpunt of argument?
Kunstbloemen zijn handig, (want je hoeft ze niet te verzorgen.) Je moet ze toch afstoffen? Dit is twee minuten per jaar, verzorgen moet elke week.
A
standpunt
B
argument

Slide 6 - Quiz

Stuk tussen haakjes: standpunt of argument?

(We moeten een kort pittig kapsel nemen bij de kapper,) want dat is frisser voor de zomer. Ik vind zo`n kapsel geen gezicht hoor.
A
standpunt
B
argument

Slide 7 - Quiz

Stuk tussen haakjes: standpunt of argument?

(We moeten een nieuwe kast kopen.) We kunnen onze spullen niet meer kwijt. Dat is zonde van jullie mooie oude kast.
A
standpunt
B
argument

Slide 8 - Quiz

Overtuigen

Argumenteren --> de ander proberen te overtuigen. 
Standpunt --> waar je de ander van wilt overtuigen. 
Argumenten --> uitspraken die een mening of standpunt ondersteunen. 
Argumentatie/betoog/redenering --> alle argumenten bij elkaar om je standpunt te ondersteunen. 
Tegenargument --> uitspraak die laat zien waarom een standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is. 
Weerlegging --> een uitspraak om een argument te ontkrachten. 
Feitelijke uitspraak --> uitspraak die vast te stellen is of het waar of onwaar is. 
Waarderende uitspraak --> behelst een oordeel. 

Slide 9 - Diapositive

Argumentatiestructuren
Blz 104

Enkelvoudige argumentatie --> een mening wordt ondersteund met slechts één argument. 
Nevenschikkende argumentatie --> een mening wordt ondersteund met meerdere argumenten. 
Onafhankelijke nevenschikkende argumentatie --> de argumenten zijn los van elkaar erg sterk. 
Afhankelijke nevenschikkende argumentatie --> de argumenten hebben elkaar nodig om sterk te zijn. 
Onderschikkende argumentatie --> een argument wordt onderbouwd met subargumenten. 
Verzwegen argumenten --> Een argument die niet letterlijk als argument wordt gegeven. 

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld enkelvoudige argumentatie

Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld onafhankelijke onderschikking

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeld afhankelijke onderschikking

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld onderschikkende argumentatie

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeld verzwegen argumenten

"Derksen is een waardeloos politicus want hij komt nooit na wat hij gezegd heeft."

Als een politicus niet nakomt wat hij zegt, dan is hij een waardeloze politicus. 

Je moet nakomen wat je zegt. 

Slide 15 - Diapositive

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Communiceren paragraaf 20 opdracht 3, 6, 8, 14, 15, 17, 18 en 19.
Hoe?
Oefenboek blz 98-101.
Handboek blz 104-105.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 16:05.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Huiswerk volgende les, zie Magister. 

Slide 16 - Diapositive

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Ik weet wat het verschil is tussen feitelijke en niet-feitelijke argumentatieve uitspraken en welke argumentatiestructuren er zijn.


Ik kan feitelijke en niet-feitelijke argumentatieve uitspraken herkennen, de argumentatiestructuur in een betoog herkennen en verzwegen argumenten invullen.
Ik kan de juiste strategie bepalen om bepaalde argumenten aan te vallen.
Ik ben in staat om kritisch te kijken naar een betoog en ik kan correct reageren op mogelijk zwakke plekken in een betoog.

Slide 17 - Question de remorquage