Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Onderwerp, tegenwoordige- en verledentijd.
Weet je nog?
De persoonsvorm in een zin.
VB:
Meester Tijmen had gisteren een lekke band.
1 / 33
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8
Cette leçon contient
33 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Weet je nog?
De persoonsvorm in een zin.
VB:
Meester Tijmen had gisteren een lekke band.
Slide 1 - Diapositive
Persoonsvorm: een doe woord?
Maak de zin vragend
Of zet het in de verleden tijd
Ik kan dit goed.
Kan
ik dit goed?
Ik
kon
dit goed.
Slide 2 - Diapositive
Zinnen in de
verleden tijd (vt)
beschrijven iets wat in het verleden is gebeurd.
Het is gebeurd en in de verleden tijd.
Ik
viel
van de trap.
Ik
lachte
om zijn grap.
Hij
hield
een bloempot vast.
Het meisje
waste
haar handen.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Sander belde dat hij te laat was.
A
t.t.
B
v.t.
Slide 5 - Quiz
Willemijn wilde haar veters strikken.
Persoonsvorm?
A
Willemijn
B
wilde
C
haar veters
D
strikken
Slide 6 - Quiz
Maerle vertelt een kort verhaal.
A
kort
B
een
C
vertelt
D
Maerle
Slide 7 - Quiz
Sil deed gisteren zijn best.
A
deed
B
Sil
C
zijn
D
best
Slide 8 - Quiz
Zinnen in de
tegenwoordige tijd (tt)
beschrijven iets wat nu of in de toekomst gebeurt.
Iets gebeurt nu of in de toekomst
Ik
werk
in de haven.
Jij
fietst
naar school.
We
gooien
de bal zo hard mogelijk.
De kleuters
luisteren
aandachtig naar de juf.
Slide 9 - Diapositive
Onderwerp
Wie doet het?
Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm?
Slide 10 - Diapositive
Levi wil altijd helpen.
Wie of wat + persoonsvorm=
A
wil
B
helpen
C
altijd
D
Levi
Slide 11 - Quiz
Milou beschrijft goed wat ze heeft gedaan.
onderwerp is:
A
beschrijft
B
Milou
C
goed
D
gedaan
Slide 12 - Quiz
Jip heeft morgen een belangrijke wedstrijd.
onderwerp:
A
belangrijke
B
morgen
C
een
D
Jip
Slide 13 - Quiz
Jullie gaan na deze vraag aan de slag met het werkblad.
Onderwerp:
A
gaan
B
jullie
C
het
D
werkblad
Slide 14 - Quiz
Je ........(worden, t.t.) helemaal gek van al die domme vragen.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden
Slide 15 - Quiz
Ik ...........
(schitteren, t.t.) in de volgende wedstrijd.
A
schittert
B
schitteren
C
schitter
D
schiter
Slide 16 - Quiz
Die Russische dansers en danseressen ...........
(schitteren, v.t.) als nooit te voren in dat ballet.
A
Schitteren
B
Schitterten
C
Schitterden
Slide 17 - Quiz
Dirk ........(krabbelen, t.t.) vlug een paar antwoorden neer om snel weer te kunnen gaan spelen.
A
krabbeld
B
krabbel
C
krabbelen
D
krabbelt
Slide 18 - Quiz
Mijn vader ....... (schakelen, v.t.) moeiteloos tussen talen, tijdens een gesprek.
A
schakelt
B
schakelen
C
schakelde
D
schakelte
Slide 19 - Quiz
Hij ..........(volhouden, t.t.) nog steeds ......dat hij het niet heeft gedaan.
A
hout vol
B
houden vol
C
volhouden
D
houdt vol
Slide 20 - Quiz
Nadja ........(worden, v.t.) naar haar stoel geleid.
A
word
B
wort
C
wordt
D
werd
Slide 21 - Quiz
........(verdwijnen, t.t.) je in een grote wolk rook.
A
verdween
B
verdwijnt
C
verdwijnde
D
verdwijn
Slide 22 - Quiz
Alfons .........(informeren, v.t.) altijd naar de prijzen van de vliegtickets.
A
informeerd
B
informeerde
C
informeren
D
informeert
Slide 23 - Quiz
Martijn .......(presenteren, t.t.) zich als een echte kanjer.
A
presenteert
B
presenteerde
C
presenteerdt
D
presenteerd
Slide 24 - Quiz
De docent ........(verhalen, v.t.) alle kosten op de school.
A
verhaalde
B
verhaald
C
verhaalt
D
verhaaldt
Slide 25 - Quiz
Deze fabriek ........ (produceren, t.t.) plastic flessen.
A
produceert
B
produceerdt
C
produceerd
D
produceerde
Slide 26 - Quiz
Mijn moeder ........ (beweren, v.t.) dat ze de lekkerste taart bakte.
A
beweert
B
beweerd
C
beweerdt
D
beweerde
Slide 27 - Quiz
De uitgever ...............(drukken, t.t.) de krant op het laatste moment.
A
drukdt
B
drukte
C
drukt
D
drukd
Slide 28 - Quiz
De vrachtwagen ........(versperren, v.t.) urenlang de snelweg.
A
versperd
B
versperde
C
verperdt
D
verspert
Slide 29 - Quiz
Boris ........(schudden, t.t.) zijn hoofd en heeft geen flauw idee.
A
schud
B
schudt
C
schut
D
schudde
Slide 30 - Quiz
Het was een sterke pony, hij .......(redden, v.t.) het wel.
A
red
B
redt
C
ret
D
redde
Slide 31 - Quiz
De voetballer .......(bekennen, t.t.) dat hij expres gebeten heeft.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent
D
bekende
Slide 32 - Quiz
(redden, v.t.) ........jij
je het wel even alleen?
A
red
B
ret
C
redde
D
redt
Slide 33 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Onderwerp, tegenwoordige- en verledentijd.
Septembre 2024
- Leçon avec
40 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8
18 november deel 2
Novembre 2022
- Leçon avec
26 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 7
spelling tegenwoordige tijd
Novembre 2022
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8
Spelling tegenwoordige tijd
Octobre 2022
- Leçon avec
24 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
spelling tegenwoordige tijd
Décembre 2022
- Leçon avec
27 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8
Spelling tegenwoordige tijd
Octobre 2022
- Leçon avec
36 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
spelling tegenwoordige tijd
Janvier 2023
- Leçon avec
14 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8
spelling tegenwoordige tijd
Novembre 2022
- Leçon avec
30 diapositives
Nederlands
Basisschool
Groep 6-8