Woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Woordsoorten benoemen:

Je geeft elk woord in de zin een naam

Welke lidwoorden ken je?

Een werkwoord is iets wat je kunt doen. Alle vervoegingen zijn een werkwoord. Dus niet alleen lopen, maar ook liep of gelopen.

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord

Zelfstandige naamwoord:

- mensen

- dieren

- planten

- dingen

- namen

Zelfstandig naamwoord

Een ZN kun je verkleinen:

dorp - dorpje

Ook steden, namen van landen, straatnamen en rivieren zijn een ZN.

Welk woord is een ZN?

1. loopt
2. bewonderen
3. Deurningerstraat
4. hij

In welke zin is 'fiets' een ZN?

1. Ik fiets elke dag naar huis.
2. Mijn fiets is gisteren gestolen.

Bijvoeglijk naamwoord

Een BN vertelt iets over een ZN.

De mooie tekening

De gekochte auto

De paarse trui

Bedenk een BN bij dit plaatje.

Bijvoeglijk naamwoord bij plaatje:

Voorzetsels:

Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als:

 'kooiwoorden' of 'vakantiewoorden'.

..... de kooi (in, op, onder, achter, naast)

...... het vakantie (voor, na, tijdens)

Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.

Vragend voornaamwoord

wie, wat, welke, wat voor (een)

Let op:

waarom, wanneer, hoe, waar zijn geen vraagwoorden, maar bijwoorden!

Welke is een vragend voornaamwoord

1. dit klopt
2. dit klopt niet

Wanneer is een vragend voornaamwoord

1. dit klopt
2. dit klopt niet

Ik ben kampioen in judo geworden.
'geworden' is een:

Ik heb hem drie euro betaald.
'betaald' is een:

Er is mij groot onrecht aangedaan.
'onrecht' is een:

Pieter en ik liepen langs de Rijn.
Noteer de zelfstandige naamwoorden.

Wat heb je van deze les onthouden?

Waar zou je graag meer uitleg over willen hebben?