30 jan en 1 feb: les 21 (en 20)

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom havo 1A!

Op tafel:

- laptop en log in op LessonUp

- map

- pen

Welkom havo 1A

Ga zitten volgens de plattegrond. 

Vandaag dinsdag 30 januari: 

Mededeling NUMO

PTO 3: lessen

Aan de slag

Mededeling NUMO

• Elke week werk je 45 minuten aan NUMO. 
• Dit huiswerk wordt elke maandag gecontroleerd. 
• Geen 45 minuten = huiswerk vergeten. 
• Aan het eind van periode 3 heb je 7x45 min = 5,5 uur gewerkt.

5 uur en meer = goed
4-5 uur = voldoende
minder dan 4 uur = onvoldoende

PTO lessen

Voor periode 3 werken we aan: 

les 20 t/m 31.

Aan de slag met les 20 en 21

Leerdoelen les 20 

1. R: Ik weet wat de kenmerken en functie zijn in een zin.
2. T1: Ik kan in een zin bepalen wat de persoonsvorm en het onderwerp zijn. 
3. I: Ik kan zelf goede zinnen maken met een onderwerp en een persoonsvorm. 

Persoonsvorm

Je herkent de persoonsvorm op 3 manieren: 

• Door de zin van tijd te veranderen

De man fietst door de straat > de man fietste door de straat. 

• Door het onderwerp van getal te veranderen (meervoud/enkelvoud)

De kat likt haar jonkies schoon. > De katten likken hun jonkies schoon.

• Door de zin vragend te maken / locatie te veranderen

Het water wordt gekookt. > Wordt het water gekookt?

Geef de persoonsvorm in
'De Nederlandse schatkist loopt jaarlijks 22 miljard euro mis.'

Geef de persoonsvorm in
'Ik zit me al de hele dag op te vreten.'

Onderwerp

Elke zin gaat over wat iets of iemand doet. 

Het onderwerp van een zin is het zinsdeel waarin staat wie of wat dat is. 

Zo herken je het onderwerp:

Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm (je moet dus eerst weten wat de persoonsvorm is).

Het antwoord op die vraag is: het onderwerp.

Geef het onderwerp in
'Ik blijf de hele dag op m'n kamer.'

Geef het onderwerp in:
'De boete voor het gebruik van een telefoon op de fiets zal 95 euro worden.'

Les 20

Dit is al behandeld in periode 2: 

• Persoonsvorm
• Onderwerp

Les 21

Soorten werkwoorden...

Leerdoelen les 21 

1. R: Ik weet wat de kenmerken en functies zijn van verschillende werkwoorden.
2. T1: Ik kan zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden herkennen in een zin. 

Pak een vel met 

de Cornellmethode

Pak een vel met 

de Cornellmethode

Onderwerp: Soorten werkwoorden (les 21 )

Vak: Nederlands

Datum: 30 januari

Pak een vel met 

de Cornellmethode

Sleutelwoorden:

- Nummer 1 t/m 3. 

- Houd veel ruimte tussen elke regel

1

2

3

Sleutelwoord 1

=

zelfstandig werkwoord

=

zww

nr 1: Zelfstandig werkwoord

• Zelfstandige werkwoorden (zww) kunnen zelfstandig in een zin gebruikt worden. 
• Je kunt een zelfstandig werkwoord niet weglaten in een zin.
• Als er meerdere werkwoorden zijn, is er slechts één zelfstandig werkwoord (en de rest zijn hulpwerkwoorden).

Voorbeelden:

Ronald schrijft een brief. 

De man wil zijn vrouw ten huwelijk vragen. 

>> korter wordt dit: De man vraagt zijn vrouw ten huwelijk.

Sleutelwoord 2

=

hulpwerkwoord

=

hww

Hulpwerkwoord

Een hulpwerkwoord (hww) helpt de zin in een bepaalde tijd te zetten. 

Het hulpwerkwoord is nooit het enige werkwoord in de zin.

Voorbeelden: 

Nienke gaat een marathon lopen.

De man wil zijn vrouw ten huwelijk vragen. 

Sleutelwoord 3

=

koppelwerkwoord

=

kww

Koppelwerkwoord

• Een koppelwerkwoord (kww) geeft géén handeling aan. 
• Het koppelt het onderwerp van een zin aan het deel waarin een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord staat. 
• Het onderwerp doet niet iets, maar IS iets.

Voorbeelden:

De vrouw is gezellig. Het onderwerp 'de vrouw' wordt gekoppeld door 'is' aan 'gezellig'.

Het kind wordt verwend door zijn ouders. Het onderwerp 'het kind' wordt gekoppeld door 'wordt' aan 'verwend'.

Tot hier, het staat nu in de aantekeningen, maar kww no niet uitgelegd.

Eerst alleen oefenen met zelfstandig en hulpwerkwoorden.

Houd je aantekeningen van zojuist erbij!

Op tafel:

- laptop en log in op LessonUp

- map

- pen

Welkom havo 1A

Ga zitten volgens de plattegrond. 

Vandaag donderdag 1 februari: 

Aan de slag met werkwoorden

Leerdoelen les 21 

1. R: Ik weet wat de kenmerken en functies zijn van verschillende werkwoorden.
2. T1: Ik kan zelfstandige werkwoorden, hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden herkennen in een zin. 

nr 1: Zelfstandig werkwoord

• Zelfstandige werkwoorden (zww) kunnen zelfstandig in een zin gebruikt worden. 
• Je kunt een zelfstandig werkwoord niet weglaten in een zin.
• Als er meerdere werkwoorden zijn, is er slechts één zelfstandig werkwoord (en de rest zijn hulpwerkwoorden).

Voorbeelden:

Ronald schrijft een brief. 

De man wil zijn vrouw ten huwelijk vragen. 

>> korter wordt dit: De man vraagt zijn vrouw ten huwelijk.

Hulpwerkwoord

Een hulpwerkwoord (hww) helpt de zin in een bepaalde tijd te zetten. 

Het hulpwerkwoord is nooit het enige werkwoord in de zin.

Voorbeelden: 

Nienke gaat een marathon lopen.

De man wil zijn vrouw ten huwelijk vragen. 

Koppelwerkwoord

• Een koppelwerkwoord (kww) geeft géén handeling aan. 
• Het koppelt het onderwerp van een zin aan het deel waarin een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord staat. 
• Het onderwerp doet niet iets, maar IS iets.

Voorbeelden:

De vrouw is gezellig. Het onderwerp 'de vrouw' wordt gekoppeld door 'is' aan 'gezellig'.

Het kind wordt verwend door zijn ouders. Het onderwerp 'het kind' wordt gekoppeld door 'wordt' aan 'verwend'.

Tot hier, het staat nu in de aantekeningen, maar kww no niet uitgelegd.

Ik ben naar huis gelopen.
'gelopen' is een ...

1. hulpwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord

Ik heb gegeten.
'heb' is een ...

1. hulpwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

1. hulpwerkwoord
2. koppelwerkwoord
3. zelfstandig werkwoord

Ineke gaat naar de stad.
'gaat' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Linda schrijft een brief
'schrijft' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Aya wil een laptop kopen.
'wil' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Maya speelt trefbal
'speelt' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

De meisjes gingen al vroeg naar school fietsen
'fietsen' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Tot voor kort kon je bij de Hema goedkoop ontbijten.
'kon' is een ...

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord

Jacob is een oplettende leerling.

is =

1. zelfstandig werkwoord
2. hulpwerkwoord
3. koppelwerkwoord

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...

1. hulpwerkwoord
2. koppelwerkwoord
3. zelfstandig werkwoord

Hij is altijd al een opschepper geweest.

1. is = kww geweest = kww
2. is = kww geweest = hww
3. is = hww geweest = kww
4. is = hww geweest = hww

Zelf aan de slag. 

Schrijf de antwoorden in je map. 

Donderdag kijken we de oefening na. 

Huiswerk: 

les 21, opdracht 1 (ook g,h,i).