Regelmatige groep werkwoorden op uitgang -er

Regelmatige werkwoorden op -er
* Ze eindigen allemaal op uitgang -er
(bijv. habiter, parler, donner, rencontrer, rentrer, entrer)

* om de stam te vinden haal je -er weg
habiter --> habit....
parler --> parl....
rencontrer --> rencontr....
rentrer --> rentr.....

*daarna zet je er de uitgangen achter
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden op -er
* Ze eindigen allemaal op uitgang -er
(bijv. habiter, parler, donner, rencontrer, rentrer, entrer)

* om de stam te vinden haal je -er weg
habiter --> habit....
parler --> parl....
rencontrer --> rencontr....
rentrer --> rentr.....

*daarna zet je er de uitgangen achter

Slide 1 - Diapositive

regelmatige ww op -er
ik spreek                                                je parle  ( stam + e )
jij spreekt                                               tu parles ( stam + es )
hij spreekt                                              il parle ( stam + e )
zij spreekt                                              elle parle ( stam + e )
men spreekt, we spreken               on parle ( stam + e )
wij spreken                                            nous parlons ( stam + ons )
jullie spreken, u spreekt                  vous parlez ( stam + ez )
zij spreken ( mannelijk )                   ils parlent ( stam + ent )
zij spreken ( vrouwelijk )                  elles parlent ( stam + ent )

Slide 2 - Diapositive

regelmatige ww op -er
je ........e  ( stam + e )
tu .......es ( stam + es )
il ..........e ( stam + e )
elle ......e ( stam + e )
on .........e ( stam + e )
nous .....ons ( stam + ons )
vous ......ez ( stam + ez )
ils ...........ent ( stam + ent )
elles .......ent ( stam + ent )

Slide 3 - Diapositive

voilà un petit test

Slide 4 - Diapositive

Ik geef
A
je donnes
B
je donne
C
je donnez
D
je donnons

Slide 5 - Quiz

Wij wonen
A
nous habitez
B
nous habite
C
nous habitons
D
nous habites

Slide 6 - Quiz

Jij gaat naar binnen
A
tu entre
B
tu entrez
C
tu entres
D
tu entrons

Slide 7 - Quiz

Wij kijken naar
A
vous regardez
B
vous regardons
C
nous regardons
D
nous regardez

Slide 8 - Quiz

zij eten (vrl. meervoud)
A
elle mange
B
elles mange
C
elles mangent
D
elle mangent

Slide 9 - Quiz

vervoeg: ik sluit

Slide 10 - Question ouverte

vervoeg: jij vraagt

Slide 11 - Question ouverte

vervoeg: u werkt

Slide 12 - Question ouverte

vervoeg: u beweegt

Slide 13 - Question ouverte

vervoeg: jij vergeet niet

Slide 14 - Question ouverte

vervoeg: zij hebben liever
(mnl meervoud)

Slide 15 - Question ouverte

vervoeg: wij dansen

Slide 16 - Question ouverte

vervoeg: hij werkt

Slide 17 - Question ouverte

vervoeg: ik stel voor

Slide 18 - Question ouverte

vervoeg: zij wonen

Slide 19 - Question ouverte

vervoeg: ik stel voor

Slide 20 - Question ouverte