H7.7 Voedselproductie

Thema 7 Ecologie en Milieu
Basisstof 7 Voedselproductie
Voorkennisvragen:
1. Waarom geven boeren hun gewassen mest?
2. Waar moeten boeren hun gewassen tegen beschermen?
3. Welke abiotische factoren hebben invloed op de gewasopbrengst?
4. Welke biotische factoren hebben invloed op de gewasopbrengst?
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Thema 7 Ecologie en Milieu
Basisstof 7 Voedselproductie
Voorkennisvragen:
1. Waarom geven boeren hun gewassen mest?
2. Waar moeten boeren hun gewassen tegen beschermen?
3. Welke abiotische factoren hebben invloed op de gewasopbrengst?
4. Welke biotische factoren hebben invloed op de gewasopbrengst?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kent manieren waarop een optimale productie van voedsel wordt verkregen
2. Je kent oorzaken en gevolgen van eutrofiëring van water en mogelijke oplossing daarvoor

Slide 2 - Diapositive

Lezen blz. 214 - 217

Tekstbegripsvragen:
1. Wat is het verschil tussen soortspecifieke pesticiden en niet-soort specifieke pesticide?
2. Hoe ontstaat resistentie?
3. Waardoor treedt accumulatie op?
4. Waarop is biologische bestrijding gebaseerd?
timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Voedselproductie
  • Onze voedselproductie is relatief sneller dan onze bevolkingsgroei
  • Om onze bevolking van genoeg eten te voorzien is de manier van voedselproductie enorm efficient
  • Grote akkers met monoculturen en grote bedrijven met intensieve veehouderijen zorgen voor een enorme voedselproductie.

Slide 4 - Diapositive

Voedselproductie
Om de voedselproductie zo efficient mogelijk te maken proberen boeren invloed te hebben op de abiotische en biotische factoren

Abiotische factoren:
  • Mest
  • Extra CO2
  • Kassen
Biotische factoren:
  • Bestrijding van ongedierte

Slide 5 - Diapositive

Bescherming
Één van de grootste uitdagingen voor boeren is het beschermen van hun gewassen en vee tegen ziekten en plagen

Insecten kunnen je oogst kaal vreten en bacteriën en virussen kunnen je vee massaal laten sterven

Om gewassen en vee te beschermen maken boeren gebruik van bestrijdingsmiddelen:
  • Chemische bestrijdingsmiddelen
  • Biologische bestrijdingsmiddelen

Slide 6 - Diapositive

Chemische bestrijdingsmiddellen
Boeren maken vaak gebruik van pesticiden om hun gewassen te beschermen tegen insecten

Er zijn 2 verschillende soorten insecticiden:
  • Niet-soort specifiek (dood alle insecten)
  • Soortspecifiek (dood één specifieke soort)

Slide 7 - Diapositive

Probleem insecticiden: resistentie

Slide 8 - Diapositive

Probleem pesticiden: Accumulatie
Sommige pesticiden zijn persistent: kan niet of zeer langzaam natuurlijk worden afgebroken

De pesticiden hopen op door de voedselketen heen: Accumulatie

De biomassa neemt af in ieder trofisch niveau, maar de hoeveelheid pesticide blijft gelijk.
Toppredator krijgt hierdoor teveel pesticide binnen en kan ziek worden.

Slide 9 - Diapositive

Biologische bestrijding
Gebruik maken van natuurlijke vijanden.

Voorbeeld: last van witte vliegen? Zet sluipwespen in om de witte vliegen uit te roeien 

Slide 10 - Diapositive

Stof: blz. 214 - 217

Begripsvragen (schrijf antwoorden op je whiteboard):
1. Wat is het verschil tussen soortspecifieke pesticiden en niet-soort specifieke pesticide?
2. Hoe ontstaat resistentie?
3. Waardoor treedt accumulatie op?
4. Waarop is biologische bestrijding gebaseerd?
timer
3:00

Slide 11 - Diapositive

Een teler heeft last van bladluis op zijn gewas. Hij zet lieveheersbeestjes in om de bladluizen op te eten. Dit is een voorbeeld van? Schrijf je antwoord op je whiteboard!
A
Vruchtwisseling
B
Accumulatie
C
Biologische bestrijding
D
Bio industrie

Slide 12 - Quiz

Welke groep organismen in de bodem breken organische stoffen af en zetten deze om in anorganische stoffen?

Slide 13 - Question ouverte

Eutrofiëring
Overbemesting kan leiden tot eutrofiëring van oppervlaktewater. 

Een deel van de mest spoelt met regen van het land af en komt terecht in oppervlaktewater.

De hoeveelheid mineralen in het oppervlaktewater neemt sterk toe






Slide 14 - Diapositive

Stappenplan eutrofiëring
Maak een tekening van de volgende stappen op je whiteboard. De tekening op het bord is de start tekening, die ga je zelf verder uitbouwen.
1. Er is eutrofiëring: Door uitspoelen mest teveel mineralen in het water
2. Door deze mineralen kunnen algen snel vermenigvuldigen: waterbloei
3. De laag algen blokkeert de doorgang van zonlicht naar planten op de bodem, waardoor de bodemplanten niet aan fotosynthese kunnen doen. 
4. De bodemplanten gaan dood en worden afgebroken door reducenten, die hierbij zuurstof verbruiken
5. Zonder zuurstof gaan de vissen ook dood. 

Slide 15 - Diapositive

Veredelen en fokken
Om voedselproductie te verhogen selecteren boeren de planten met de hoogste productie en planten die onderling verder voort. Dit noemen we veredelen (bij planten) en fokken (bij dieren).

Veredelen en fokken worden ook gebruikt om genetische eigenschappen van organismen te veranderen. 


Slide 16 - Diapositive

Aan de slag met leerdoelen
Maak van 7.7 opdracht 51 t/m 57

timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

Noem een aantal eigenschappen waarop een boer planten kan selecteren om de opbrengst te verhogen.

Slide 18 - Question ouverte

Sterke toename van mineralen in het water
Een sterke algengroei in het water
Het selecteren op gunstige eigenschappen en onderling voortplanten van planten
Het ophopen van gifstoffen door de voedselketen
Vorm van bestrijding waarbij gebruik wordt gemaakt van natuurlijke vijanden
Zet de begrippen op de juiste plaats in de tabel.
Veredelen
Eutrofiëring
Waterbloei
Biologische bestrijding
Accumulatie

Slide 19 - Question de remorquage

Huiswerk
Maak opdracht 61 t/m 64

Slide 20 - Diapositive

Toename CO2
  1. Fossiele brandstoffen liggen diep in de grond en zijn niet langer onderdeel van de koolstofkringloop.
  2. Doordat mensen de fossiele brandstoffen diep uit andere aardlagen halen en verbranden neemt de totale hoeveelheid CO2 toe.
  3. Die CO2 kan niet meer zo snel verdwijnen uit de kringloop

Slide 21 - Diapositive

Broeikaseffect
1. Zonnestralen gaan richting de aarde
2. Een deel van de zonnestralen warmt de aarde op
3. Een ander deel wordt teruggekaatst naar de ruimte
4. Doordat de aarde opwarmt straalt de aarde ook warmte uit.
5. Door de atmosfeer wordt een deel van de warmtestraling van de aarde tegengehouden en teruggekaatst naar de aarde.
6. De atmosfeer voorkomt dat de aarde teveel afkoelt

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Waaruit bestaat de atmosfeer?
A
Organische stoffen zoals C6H12O6
B
Anorganische stoffen zoals CO2, CH4 en H2O

Slide 24 - Quiz

Welke stoffen komen vrij bij verbranding van fossiele brandstoffen?
A
Organische stoffen zoals C6H12O6
B
Anorganische stoffen zoals CO2, CH4 en H2O

Slide 25 - Quiz

Hoe worden gassen zoals CO2 en CH4 ook wel genoemd?

Slide 26 - Question ouverte

Versterkt broeikaseffect
Het verbranden van fossiele brandstoffen leidt tot meer broeikasgassen in de atmosfeer waardoor de dichtheid van de atmosfeer toeneemt.

Doordat de dichtheid van de atmosfeer toeneemt wordt er meer warmtestraling van de aarde tegengehouden door de atmosfeer dan voorheen. Gevolg: de aarde warmt op 

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Noem 3 gevolgen van het versterkte broeikaseffect

Slide 29 - Question ouverte

Wat veranderd er eerst in ecosystemen door klimaatverandering?
A
Biotische factoren
B
Abiotische factoren

Slide 30 - Quiz

Mogelijke oplossingen
Probleem: teveel broeikasgassen

Oplossing: Minder broeikasgassen

Mogelijkheden:
  • Duurzame energiebronnen zoals wind, water en zon.
  • Biobrandstoffen die afkomstig zijn van biomassa. Biobrandstoffen worden niet gehaald uit diepe aardlagen en zijn onderdeel van kleine koolstofkringloop. Totale CO2 neemt dus niet toe. 

Slide 31 - Diapositive

Hebben soorten in climaxecosystemen een hoge of een lage tolerantie?
A
Hoge tolerantie
B
Lage tolerantie

Slide 32 - Quiz

Bemesting
Planten hebben mineralen nodig:
  • nitraat
  • fosfaat
  • sulfaat
  • natrium
  • kalium
  • calcium

Mineralen verdwijnen uit de grond door uitspoeling, waarbij mineralen wegzakken met regenwater naar diepere lagen in de bodem.

Om de grond weer van genoeg mineralen te voorzien gebruiken boeren kunstmest of stalmest. Bij meer mest dan de planten op kunnen nemen is er sprake van overbemesting.

Slide 33 - Diapositive