Ik ..... (juichen) toen ik hoorde dat het vakantie was
A
juichte
B
juichde
C
joog
Slide 6 - Quiz
Hij..... (verwachten) dat ik hem zou ophalen
A
verwachte
B
verwachtte
C
verwacht
Slide 7 - Quiz
Ik ben ..... naar Enschede (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuist
Slide 8 - Quiz
Zij heeft mijn broer.... (kussen)
A
gekust
B
gekusd
Slide 9 - Quiz
Zoek de 4 fouten op, verbeter ze en leg uit wat er fout aan is. 1. Hij beantwoord deze vraag helemaal verkeerd. 2. Op de veiling verhandeld de verkoper een banaan en tomaat. 3. Deze kaars is snel uitgedoofd. 4. Hij vervaardigd dit kunstwerk. 5. Het museum vindt dit onaanvaardbaar. 6. Wordt jij zenuwachtig van school? 7. Softdrugs wordt in Nederland veel verkocht.
Slide 10 - Question ouverte
Wat is juist gespeld?
A
mevrouw Van de Peppel
B
mevrouw van de Peppel
C
mevrouw Van De Peppel
Slide 11 - Quiz
Wat is juist gespeld als de zin begint met...
A
'S ochtends...
B
's ochtends....
C
'S Ochtends...
D
's Ochtends...
Slide 12 - Quiz
Ik volg een opleiding op het mbo.
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quiz
Ik ben heel blij als de café's weer open gaan!
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quiz
Deze spellingsles heeft voor- en nadelen.
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quiz
Aaneenschrijven
Je kunt alle woorden aaneenschrijven die geen moeilijkheden opleveren als je het opschrijft. Als je het woord hardop uitspreekt, hoor je geen pauze.