Vraagwoorden CEO

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les:
Je leert een vraag te stellen over de vakantie van je klasgenoot.
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute VL

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les:
Je leert een vraag te stellen over de vakantie van je klasgenoot.

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Schrijf een vraagwoord

Slide 3 - Carte mentale

Vraagzinnen en vraagwoorden

Slide 4 - Diapositive

Er blijven twee vraagwoorden over!
Wie
Waar
Hoe
Wanneer

Slide 5 - Question de remorquage

Wat? 


Wat heb jij gedaan?
Wat heb jij gegeten?
Wat heb jij gezien?

Slide 6 - Diapositive

Waar? 


Waar ben jij geweest?
Waar ging jij naartoe?
Waar was het feest?
Waar woont jouw vriend?


Slide 7 - Diapositive

Hoe? 


Hoe ging jij naar........?
Hoe was het?

Slide 8 - Diapositive

Wanneer? 


Wanneer ging jij naar ........?
Wanneer was het feest?

Slide 9 - Diapositive

De woordvolgorde bij een vraagzin
doe
wie
waar
Ga
jij
naar jouw vriend?

Slide 10 - Diapositive

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1Vraag
doe
wie
waar
Wanneer
ga
jij
naar jouw vriend?

Slide 11 - Diapositive

Vraag
doe
wie
waar
Wanneer
ga
jij
naar jouw vriend?
Hoe
ga
jij
naar Rotterdam?

Slide 12 - Diapositive

Wat heb jij gedaan in de vakantie?
A
een appel
B
mijn vriend
C
koffie drinken
D
Zwolle

Slide 13 - Quiz

Waar ben jij geweest in de vakantie?
A
om acht uur
B
in Zwolle
C
thee drinken
D
dinsdag

Slide 14 - Quiz

Hoe ging jij naar Emmeloord?
A
met de fiets
B
Zwolle
C
woensdag
D
om drie uur

Slide 15 - Quiz

Wanneer ging jij naar het feest?
A
een appel
B
in Amsterdam
C
met de bus
D
donderdag

Slide 16 - Quiz

_________ heb jij gedaan?
Ik ging koffie drinken.

Slide 17 - Question ouverte

______ging jij naartoe?
Ik ging naar Zwolle.

Slide 18 - Question ouverte

_______ging jij naar Zwolle?
Ik ging met de bus!

Slide 19 - Question ouverte

________ was jij in Amsterdam?
Ik was dinsdag in Amsterdam

Slide 20 - Question ouverte

Welke vraagwoorden heb je geleerd vandaag?

Slide 21 - Question ouverte

Opdracht
Schrijf de vragen op papier. 
Stel de vraag aan jouw klasgenoot.



Wat
Waar
Wanneer
Hoe
heb jij gedaan?
ging jij naartoe?
ging jij naar .........?
ging jij naar .........?

Slide 22 - Diapositive