les 5 Fictie tijd, vertelsperspectief, verhaaleinde

Lekker lezen; Fictie KLAS 2
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lekker lezen; Fictie KLAS 2

Slide 1 - Diapositive

DOEL VAN DE LES
  • Je leert het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd.
  • Je weet wat chronologisch betekent.
  • Je weet wat vertelspectief is en kunt ik- en hij/zij perspectief herkennen

Slide 2 - Diapositive

Tijd in verhalen 
  1. De tijd waarin een verhaal zich afspeelt.
  2. De vertelde tijd binnen een verhaal. 


Slide 3 - Diapositive

In welke tijdsperiode speelt het verhaal zich af?
Er zijn verschillende manieren hoe een schrijver kan laten zien in welke tijd het verhaal speelt
1) Door een jaartal te noemen. 
2) Door bekende personen van vroeger in het verhaal te laten voorkomen. 
3) Door te vertellen over bekende gebeurtenissen uit het verleden. 
4) Door te vertellen over gebruiken, gewoontes, voorwerpen, kleding en eten uit de tijd van het verhaal. 
5) Door te laten zien hoe de omgeving eruit ziet in de tijd van het verhaal. 

Slide 4 - Diapositive

Virginia schoof haar mobiel over de tafel naar Jill en liet 
het filmpje afspelen. Het gehuil van het jongetje, het 
geschreeuw van de hooligans, het roepen van de angstige 
treinpassagiers, zelfs het geluid van iemand die werd 
geslagen, klonk blikkerig door de keuken. 
Jill staarde naar het schermpje. ‘Heb jij ook gefilmd …’ 
begon ze. 

Ze viel stil, legde haar sigaret weg op de rand van de 
asbak, boog zich dieper over het kleine scherm, en tuurde 
ingespannen. Aan het verstrakken van haar kaken zag Virginia 
dat ze hem herkende. Haar Tonny. Tonny de hooligan, die 
zijn zoon toeknikte, terwijl die een conducteur bijna 
doodtrapte. 

Slide 5 - Diapositive

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?


Slide 6 - Question ouverte

Eva probeert op de wekker te kijken. Ze schrikt van stemmen op straat.
‘Daar … daar gaan ze. Allemaal Duitse vliegtuigen!’ roept iemand.
‘Het is zover!’ klinkt een vrouwenstem. ‘Mijn God, het is zover. We zijn verloren!’
De slaapkamerdeur gaat open. Daar staan papa en mama, hand in hand.
‘Lieve schatten. Het is oorlog. De Duitsers zijn vannacht Nederland binnengevallen.
Tien mei is het. Bijna Pinksteren.’ Papa heeft tranen in zijn ogen.
‘Hoor, onweer’, zegt Lisa die nu ook wakker is.
‘Oorlog’, fluistert papa. ‘Dit is het grootste onweer dat we ooit zullen meemaken.’


Slide 7 - Diapositive

In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Waaraan zie je dit?

Slide 8 - Question ouverte

De tijd die voorbij gaat
De tijd die voorbij gaat kan ook belangrijk zijn. 
Een verhaal kan gaan over 1 dag van 7:00 uur 's morgens tot 23:00 uur 's avonds. De tijd die voorbij gaat is dan 16 uren. 
De schrijver van een verhaal geeft aanwijzingen over de tijd die voorbij gaat. Hij vertelt bijvoorbeeld of het ochtend is, of avond. Of hoe laat het is. Of het een week later is, of hij noemt een maand of een leeftijd van een persoon. 

Slide 9 - Diapositive

Vertelde Tijd
chronologisch - op volgorde. 

niet chronologisch:
Je springt heen en weer in de tijd.


Bekijk dit filmpje en let op sfeer en tijd.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Hoe was de sfeer? En waardoor kwam dat?

Slide 12 - Question ouverte

Dit filmpje duurde 4 minuten en 22 seconden, hoelang zou dit verhaal in werkelijkheid duren ?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 14 - Quiz

Leg uit  aan je buur wat het verschil is tussen verteltijd en vertelde tijd.

Slide 15 - Diapositive

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald persoon = vertelperspectief.

- Ik-perspectief = alles door een persoon in de ik-vorm
- Hij/zij-perspectief = alles door een persoon in de hij/zij-vorm

Slide 16 - Diapositive

Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief. 
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent. 

Slide 17 - Diapositive

hij-/zij-perspectief: 
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief. 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Welk vertelperspectief?

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Welk vertelperspectief?
A
Ik- perspectief
B
Hij-/zij- perspectief

Slide 22 - Quiz

Alwetende verteller
De alwetende verteller speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personen en gebeurtenissen. Hij geeft soms ook commentaar op het verhaal.

Slide 23 - Diapositive

Verhaaleinde
De meeste verhalen eindigen met een gesloten einde. Je hebt antwoorden gekregen op alle vragen in het verhaal en weet hoe het met de personen afloopt. 

Bij een open einde wordt de afloop niet verteld. Aan het einde van het verhaal weet je dan niet op alle vragen het antwoord. 

Slide 24 - Diapositive

Opdracht
Schrijf  een kort verhaal.  
  •  Gebruik ongeveer 100 woorden
  •  Gebruik de verleden tijd. 
  • Kies of je het ik-perspectief of het hij-/zij-perspectief gebruikt. 
  • Maak duidelijk  hoeveel tijd er verstrijkt. 
  • Kies een open of gesloten einde

Slide 25 - Diapositive

  • Maak je verhaal in Word
  • Let op spelling en leestekens( zet je spellingscontrole aan) 
  • Lever in via Teams 

  • Je kunt zelf iets verzinnen of gebruik maken van de voorbeelden  uit deze Lesson Up 

Slide 26 - Diapositive

Lesdoelen behaald? 
aan het einde van deze les:
- kun je beredeneren in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
- kun je beredeneren in hoeveel tijd er in een verhaal voorbij gaat. 

Slide 27 - Diapositive