Examentraining mavo 4: leesvaardigheid

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 4

Examentraining - leesvaardigheid

Mavo 4

Benodigdheden

- pen en papier

- de teksten

- een markeerstift

oefenen met markeren

Samen lezen wij de tekst en gaan wij signaalwoorden markeren. Ook gaan wij op zoek naar de kernzin.

Oefenen met markeren

Samen markeren we de belangrijkste woorden bij elke vraag. Zo leer je hoe je een vraag goed kunt begrijpen.

- markeer sleutelwoorden/actiewoorden (analyseer, vergelijk, beschrijf)
- sommige vragen bestaan uit meerdere delen

- Let op woorden zoals "niet", "behalve", "alleen maar, deze kunnen specifieke instructies bevatten

Onderwerp van een tekst

• Beschrijft in één woord of in enkele woorden waarover een tekst gaat.
  

• Welk antwoord van de meerkeuzevraag lijkt op jouw onderwerp?

Hoe wordt een tekst ingeleid?

1. Er wordt een actuele gebeurtenis genoemd?
2. Er wordt een anekdote gegeven?
3. Er wordt een conclusie getrokken.
4. Er wordt een deskundige geïntroduceerd.
5. Er wordt een probleem benoemd. 

Functies van het slot

       Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.

1. Conclusie geven.
2. Samenvatting geven van de tekst.
3. Advies geven/aanbeveling doen.
4. Waarschuwing geven.
5. Oproep doen.
6. Een toekomstverwachting geven. 
7. Een nieuw gegeven bespreken.

Hoofdgedachte van de tekst

• Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
  
• Bekijk de titel.
• Lees de eerste alinea.
• Lees de kernzinnen van de alinea's.
• Lees het slot.
  

De hoofdgedachte staat vaak in het slot. 

Let op!

• Op je examen wordt er vaak gevraagd naar de hoofdgedachte van de tekst.

• Lees de meerkeuzevragen goed. Sommige antwoorden gaan maar over een gedeelte van de tekst.
  

Citeren

https://www.examenoverzicht.nl/nederlands/citeren

Hier staat duidelijke uitleg over hoe je moet citeren. 

Signaalwoorden

• Het is handig om de signaalwoorden uit je hoofd te leren.
  
• Je herkent dan de verbanden van de tekst.
  

Signaalwoorden

Verwijswoorden

Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.

• Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.
  

Aan de slag

Ga nu aan de slag met de examenvragen. Let op de gemarkeerde woorden. 

-blz 175 examen '21 tijdvak 3

Klaar? Je kunt je examen nakijken via examenblad.nl