1. Als je een vorm van zijn, worden of blijven kunt vervangen door beide andere werkwoorden, heb je te maken met een koppelwerkwoord!
2. Let goed op bij zinnen met de werkwoorden 'schijnen', 'lijken', 'blijken', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'. Kun je achter zo een zin de woorden 'te zijn', 'te worden' of 'te blijven' denken, dan heb je ook te maken met een NWG.