vendredi le 14 février

vendredi le 14 février
Liggen je spullen op tafel?
is je telefoon in je tas of kluis?
heb je geen kauwgom in je mond?
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

vendredi le 14 février
Liggen je spullen op tafel?
is je telefoon in je tas of kluis?
heb je geen kauwgom in je mond?

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui:
-nakijken huiswerk  ex 8a tm 8c
-herhalen werkwoord devoir
- uitleg grammatica II apprendre 5 p. 38
- maken grammatica II ex: 16A-D-E p. 25-26


Slide 2 - Diapositive

Leerdoel:

Aan het einde van de les:
Kun je bijwoorden en bijvoeglijk namwoorden herkennen en gebruiken.




Slide 3 - Diapositive

5

Slide 4 - Vidéo

00:07
Hoeveel stappen moet je leren om te slagen in het leven volgens de coach?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

00:14
Stap 1: Wat betekent de zin: un poing levé?

Slide 6 - Question ouverte

00:21
In stap 2, verwijst de coach naar een sport. Welke is dat?

Slide 7 - Question ouverte

00:29
Stap 3: noteer een letter met een accent circonflexe!

Slide 8 - Carte mentale

00:36
Stap 4: wat betekent de zin: attrapper le bonheur?
A
geluk vermijden
B
geluk vangen
C
geluk verdienen
D
geluk geven

Slide 9 - Quiz

kunnen
moeten
willen
vouloir 
pouvoir
devoir

Slide 10 - Question de remorquage

ik moest
jij zult moeten
zij heeft (ge)moeten
jullie moeten
u zult moeten
elle a dû
je devais
vous devrez
tu devras
vous devez

Slide 11 - Question de remorquage

Devoir (présent, passé composé, imparfait, futur)
Jij hebt gemoeten
Zij moesten
Hij zal moeten
Zij moet
Jullie moeten/ U moet
zij zal moeten
Men moet/ Wij moeten
Wij moeten
Ik moet
Je dois
Nous devons
elle devra
Ils devaient
Elle doit
il devra
On doit
Vous devez
Tu as dû

Slide 12 - Question de remorquage

Het bijwoord

Slide 13 - Diapositive

Een bijwoord zegt iets over:
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord
D
Een onwelvoeglijk voornaamzetsel

Slide 14 - Quiz

Een bijwoord kan iets over een ander bijwoord zeggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Les devoirs
Faire (maken)
grammatica II ex: 16b-D-E p. 25-26
Apprendre (leren):
- apprendre 5
Ammener (meenemen)
- opgeladen chromebook, boek en oortjes!


Slide 16 - Diapositive

Au travail!
Wat
grammatica II ex: 16B-D-E p. 25-26
Waar
boek
Hoe
zelfstandig aan de slag
Tijd
tot het einde van de les
Extra info
Wil je meer uitleg? Steek je vinger op.
Ben je klaar met de opdrachten? Laat het aan mij zien
Weet je nog? Pas opruimen na de bel!

Slide 17 - Diapositive