Üben, üben, üben

Üben, üben, üben
Oefenen voor de toets
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Üben, üben, üben
Oefenen voor de toets

Slide 1 - Diapositive

Wat weten jullie nog?

Slide 2 - Diapositive

zwakke werkwoorden


Slide 3 - Carte mentale

Voltooid deelwoord

Slide 4 - Carte mentale

Sterke werkwoorden

Slide 5 - Carte mentale

Haben, sein en werden

Slide 6 - Carte mentale

Zur Kontrolle...

Slide 7 - Diapositive

Wat is de hoofdregel voor het maken van het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden?
A
stam + t
B
ge + stam + t
C
stam + en
D
ge + stam + en

Slide 8 - Quiz

Welk van de volgende werkwoorden krijgt geen ‘ge-’ in het voltooid deelwoord?
A
wohnen
B
reden
C
besuchen
D
warten

Slide 9 - Quiz

Waar of niet waar:
Werkwoorden op -ieren krijgen een ‘ge-’ in het voltooid deelwoord.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het juiste voltooid deelwoord van ‘studieren’?
A
gestudiert
B
studiert
C
gestudieren
D
studieren

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er met een zwak werkwoord waarvan de stam eindigt op een ‘d’ of ‘t’ in de tegenwoordige tijd?
A
Er verandert niets.
B
Er komt een extra ‘e’ bij sommige vormen.
C
Er komt een ‘ge-’ voor de stam.
D
De stam verandert van klank.

Slide 12 - Quiz

Schrijf het voltooid deelwoord van het werkwoord ‘reden’.

Slide 13 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het sterke werkwoord ‘fallen’ in de volgende zin:
“Er _____ (fallen) in das Wasser.”

Slide 14 - Question ouverte

Und jetzt wird geübt!

Slide 15 - Diapositive

Zwakke werkwoorden

Slide 16 - Diapositive

Wir ……………..(wohnen) in einem schönen Haus.
A
wohnst
B
wohnt
C
wohnen
D
wohne

Slide 17 - Quiz

Der Tee ……………..(schmecken) sehr gut.
A
schmeckst
B
schmeckt
C
schmecken
D
schmeck

Slide 18 - Quiz

………………(arbeiten) du als Lehrer?
A
Arbeitest
B
Arbeiten du
C
Arbeitet
D
Arbeite

Slide 19 - Quiz

………………(kochen) ihr gerne italienisches Essen?
A
Kochen
B
Kocht
C
Kochst
D
Koche

Slide 20 - Quiz

Anna ………………..(lernen) fleißig für die Prüfung.
A
lernt
B
lernen
C
lernst
D
lerne

Slide 21 - Quiz

Het voltooide deelwoord

Slide 22 - Diapositive

Er ……………..(kaufen) ein neues Auto.
A
kauft
B
kaufst
C
kaufen
D
kaufe

Slide 23 - Quiz

Er hat die Bilder ………………..(malen).
A
gemalen
B
malen
C
gemalt
D
gemal

Slide 24 - Quiz

Du hast den Tisch ………………..(decken).
A
gedeckt
B
decken
C
gedekt
D
gedeck

Slide 25 - Quiz

Der Hund hat laut ………………..(bellen).
A
gebellt
B
bellen
C
gebelt
D
gebelden

Slide 26 - Quiz

Die Lehrerin hat die Schüler ………………..(loben).
A
gelobt
B
geloben
C
lobt
D
lobend

Slide 27 - Quiz

Sterke werkwoorden

Slide 28 - Diapositive

Sie ………………..(sprechen) fließend Englisch.
A
sprichst
B
sprechen
C
spricht
D
sprecht

Slide 29 - Quiz

Wir ………………..(fahren) morgen nach Hamburg.
A
fährst
B
fahren
C
fährt
D
fahr

Slide 30 - Quiz

Er ………………..(sehen) den Sonnenuntergang.
A
siehst
B
sieht
C
sehen
D
seht

Slide 31 - Quiz

………………..(helfen) ihr oft euren Eltern?
A
Helft
B
Helfen
C
Hilft
D
Hilfen

Slide 32 - Quiz

Du ………………..(nehmen) ein Glas Wasser.
A
nehmen
B
nehmt
C
nimmst
D
nimmt

Slide 33 - Quiz

Haben, sein en werden

Slide 34 - Diapositive

Wo ………………..ihr heute gewesen? (sein)
A
sein
B
seit
C
seid
D
bist

Slide 35 - Quiz

Ich ………………..eine Idee für das Projekt. (haben)
A
habe
B
habt
C
hast
D
haben

Slide 36 - Quiz

Wir ………………..bald ins Kino gehen. (werden)
A
wird
B
werd
C
werden
D
wirst

Slide 37 - Quiz

Ihr ………………..sehr nett zu mir. (sein)
A
seid
B
bist
C
sind
D
war

Slide 38 - Quiz

Er ………………..das Buch schon gelesen. (haben)
A
hat
B
hast
C
habe
D
hatten

Slide 39 - Quiz