4v 26-05 o.v.t. en v.t.t. zwakke werkwoorden en onregelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Herhaling o.v.t. en v.t.t. zwakke & onregelmatige werkwoorden

1. welk soort werkwoord is het?

• een zwak werkwoord (maken-maakte-gemaakt)
  
• een sterk werkwoord (lopen-liep-gelopen)
  
• een onregelmatig werkwoord
  

2. welke tijd is het:

o.t.t. = onvoltooid tegenwoordige tijd / Präsens  (ik ben)

o.v.t. = onvoltooid verleden tijd / Präteritum          (ik was)

v.t.t. = voltooid tegenwoordige tijd / Perfekt          (ik ben geweest)

o.v.t. = de verleden tijd 

van zwakke werkwoorden en onregelmatige werkwoorden

 

ik maakte - ich machte

ik was        - ich war

1. o.v.t. Die Frau (lachen) … über jeden Witz.

2. o.v.t. Meine Brüder (hoffen) … den Hauptpreis zu gewinnen.

3. o.v.t. (Hören) … ihr gerne Popmusik?

7. o.v.t. (Sein) … ihr immer so neugierig?

8. o.v.t. Mein Vater (haben) … den ganzen Morgen
Stress.

11. o.v.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof.

12. o.v.t. ........ (arbeiten) du damals nicht in diesem Restaurant?

v.t.t. = de voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gemaakt - ich habe gemacht        zwak

1. v.t.t. Wir (leben) … in einer guten Zeit … .

2. v.t.t. Die Frau (lachen) … über jeden Witz … .

5. v.t.t. Die Eltern (telefonieren) .... mit ihrem Lehrer ....

6. v.t.t. ...... (bezahlen) du für ihn ..... ?

7. v.t.t. (Sein) … du immer schon so neugierig …?

8. v.t.t. Mein Freund (werden) … Automechaniker … .

10. v.t.t. Er (reservieren) ..... ein Hotelzimmer .....

11. v.t.t. Mein Vater (haben) … den ganzen Morgen
Stress … .

12. v.t.t. Mein Bruder (hoffen) … …, den Hauptpreis
zu gewinnen.

13. v.t.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof … .

Das Ende

Handbuch Nr. 32

Seite 38/39

Er wurde (door deze) ... Mann (m) geholfen.

Wollt ihr (naar de) an ... Meer (o) fahren?

Kannst du die schwachen Verben und die unregelmäßigen Verben im Präteritum und im Perfekt richtig anwenden?

ja

nee

Hast du noch eine Frage? Antworte nur, wenn du eine Frage hast ;-)

Paul ... (unterstützen) mich morgen bestimmt!

Wer hat das Fenster ... (öffnen)?

Früher ... (leben) ihr zusammen in einer WG?

... (reisen) du gern mit dem Bus?

1. Reist
2. Reisest
3. Reisst