Werkwoordspelling klas 2 les 1

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling

werkwoordspelling

Lesplanning

• Uitleg werkwoordspelling
• Oefenen werkwoordspelling
• Keuzetijd

Leg in eigen woorden uit hoe je 't ex-kofschip gebruikt

Wat zijn de regels voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Hij belooft deze les zijn huiswerk te maken
Hij heeft het vorige week ook al beloofd
Waarom is er een verschil in het werkwoord beloven in deze zinnen?

 
De pv ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit: 

enkelvoud stam                   ik loop, loop ik? loop jij?

enkelvoud stam + t             jij/u loopt, hij/zij/het loopt

meervoud

hele werkwoord                  wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Hij vind/ vint/ vindt dat leuk!

!

Hoe pak je het aan?

Hoor je dan een t aan het eind van loop of snap?

Hij snapt/ loopt

vervang vind in je hoofd door loop of snap

1

2

3

Als je geen T hoorde is vind ook zonder

Als je wel een T hoorde is vind ook met. Dus hij vindt

Cas ............... (worden) morgen 15

1. word
2. wort
3. wordt
4. worden

Ik ...........(maken) een taart voor zijn verjaardag

1. maak
2. maakt
3. maakdt
4. maken

Persoonsvorm in de verleden tijd

EV

mv

ik -vorm + te / de

ik -vorm + ten / den

lachen - lach              

                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten

                            

Staat de laatste letter van de stam in

't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken

1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam : verhuizen
2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
3. dus de(n)
4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.

1. kleed
2. kleedt
3. kleette
4. kleedde

Hij (fietsen) ...... naar huis.

1. fietstte
2. fietsde
3. fietste
4. fietsten

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ (juichen) het publiek

1. juichden
2. juichtten
3. juichde
4. juichte

Toen de afspraak uitliep, ...... (missen) Flip de laatste trein

1. miste
2. mistte
3. misde
4. misdte

Hij (antwoorden) ..... snel.

1. antwoorde
2. antwoordde
3. antwoordte
4. antwoortte

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin.

Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter hij heeft …, hij is … of er wordt …

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...

1. stam +t
2. t ex - kofschip

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)

1. Beschermd
2. Beschermt

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).

1. betaalt
2. betaald

De overvaller heeft alles snel (bekennen).

1. bekent
2. bekend

Dit formulier moet morgen ..... (inleveren) worden

Wat .... (worden) jij later

Deze advocaat.... (aanvaarden) morgen een belangrijke opdracht

Jouw geschaafde knie (bloeden) nog steeds behoorlijk volgens mij

Wat wil je de rest van de les en morgen doen?

1. In boekje werkwoordspelling werken
2. Extra uitleg werkwoordspelling
3. In mijn leesboek lezen