Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H7.2 Sociale zekerheid
3GT
Slide 1 - Diapositive
H7.2 Wat ga je leren?
Je kunt uitleggen waarom er sociale zekerheid is.
Je kunt uitleggen wat het solidariteitsbeginsel te maken heeft met sociale zekerheid.
Je kunt de verschillen uitleggen tussen werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen.
Je kunt twee overheidsmaatregelen noemen om de sociale zekerheid betaalbaar te houden.
Slide 2 - Diapositive
Verzorgingsstaat
Sociaal minimum = een bedrag dat je minimaal nodig hebt om te kunnen overleven.
Als je inkomen lager is dan het sociaal minimum, dan kun je een aanvullende uitkering krijgen. Uitkeringen horen bij de sociale zekerheid.
Slide 3 - Diapositive
Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waar genoeg artsen zijn voor de burgers.
B
Een land waar genoeg ziekenhuizen zijn voor de burgers.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.
Slide 4 - Quiz
In Nederland heeft de overheid het sociaal minimum vastgesteld. Leg uit wat het sociaal minimum is.
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Diapositive
De overheid geeft in een bepaald jaar € 200 miljard uit aan sociale zekerheid en diverse voorzieningen in ons land. Nederland heeft op dat moment 17,2 miljoen inwoners. Bereken de gemiddelde uitgaven per inwoner. Rond af op hele euro's.
Slide 7 - Question ouverte
Werknemers betalen met een deel van hun loon mee aan de uitkeringen van mensen die zelf geen of onvoldoende inkomen hebben. Welk begrip past het best bij de omschrijving hierboven?
A
Verzorgingsstaat
B
Solidariteitsbeginsel
C
Subsidie
D
Innovatie
Slide 8 - Quiz
De niet-actieven betalen premies en belasting voor de actieven
A
Eens
B
Oneens
C
Dat kun je zo niet zeggen
Slide 9 - Quiz
WW = werkloosheidswet
WIA = wet werk en inkomen naar arbeid
AOW = algemene ouderdomswet
ANW = algemene nabestaanden wet
Slide 10 - Diapositive
Andju is zpp'er met een eigen marketing- & communicatiebureau. Door een ongeval tijdens een skivakantie raakt ze gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Leg uit waarom Andju geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Slide 11 - Question ouverte
Andju had ook zelf een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid kunnen afsluiten. Dat heeft ze niet gedaan. Wat kan een verklaring zijn dat zij niet zo'n verzekering heeft afgesloten?
Slide 12 - Question ouverte
Wat is een volksverzekering?
A
een verzekering die voor iedere inwoner geld
B
verzekering voor mensen van 65+
C
een verzekering voor alleen mensen in loondienst
D
verzekering voor arbeidsongeschikte mensen
Slide 13 - Quiz
De WW is een
A
Sociale voorziening
B
Werknemersverzekering
C
Volksverzekering
D
Zorgverzekering
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
Donna verdient € 2.350 bruto per maand. Daarover betaalt ze 17,9% AOW-premie. Bereken hoeveel AOW-premie zij in een jaar betaalt.
Slide 16 - Question ouverte
Kai verdient € 2.680 bruto per maand. Vanwege een bezuiniging krijgt hij ontslag. Bereken zijn bruto WW-uitkering per maand: 1. direct na zijn ontslag. 2. vanaf de derde maand na zijn ontslag.
Slide 17 - Question ouverte
Alex en Joyce hebben drie kinderen: Noa van 3, Jip van 9 en Jelmer van 15. Bereken hoeveel kinderbijslag zij per jaar voor hun drie kinderen samen ontvangen.