1B Period 4: JFK


Period 4
DIFF uur JFK
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon


Period 4
DIFF uur JFK

Slide 1 - Diapositive

Today's Lesson
1. Study your words.

Slide 2 - Diapositive

report
(riepoort)

Verslag

You are going to write a report about a murder case.
(Je gaat een verslag schrijven over een moordzaak)

Slide 3 - Diapositive

wave
(weef)

zwaaien 

The king and queen always wave from the palace balcony.
(de koning en koningin zwaaien altijd vanaf het paleisbalkon)

Slide 4 - Diapositive

occupation
(okjoepeesjun)

beroep

What is your mother's occupation? Is she a doctor?
(Wat is het beroep van je moeder? Is ze een dokter?)

Slide 5 - Diapositive

nationality
(netsjonellitie)

nationaliteit (uit welk land kom je?)

What is your nationality: Dutch, German or English?
(Wat is je nationaliteit : Nederlands, Duits of Engels?)

Slide 6 - Diapositive

height
(hajt)

lengte
Fill in your height in centimetres, so for example "156 cm".
(Vul je lengte in in centimeters, bijvoorbeeld "156 cm:.) 

Slide 7 - Diapositive

signature
(siknatjeur)

handtekening

If you want to buy a smartphone, you need your mum's or
dad's signature.
(Als je een telefoon wilt kopen, heb je de handtekening van je vader of moeder nodig)

Slide 8 - Diapositive

criminal record
(krimminol rekkord)

strafblad

He is only 15 and he has a criminal record for stealing cigarettes.
(Hij is pas 15 en heeft een strafblad voor het stelen van sigaretten.)

Slide 9 - Diapositive

war
(woor)

oorlog

The Second World War ended in 1945.
(De Tweede Wereldoorlog eindigde in 1945.)

Slide 10 - Diapositive

hate
(heet)

haten

I hate cold and wet weather!
(Ik haat koud en nat weer!)

Slide 11 - Diapositive

clothes
(kloows)

kleding (kleren)

What clothes should I wear to the party?
(Welke kleding zal ik aantrekken naar het feest? )

Slide 12 - Diapositive

children
(tjildren)

kinderen

Owen and Rita have 3 children: Zoe, Alice and Robin
(Owen en Rita hebben 3 kinderen : Zoe, Alice en Robin)

Slide 13 - Diapositive

police officer
(poolies offisser)

politie agent

Your job as a police officer is to fight crime.
(Je werk als politie agent is misdaad bestrijden.)

Slide 14 - Diapositive

wife
(waif)

echtgenote (vrouw) 

Owen and Rita are husband and wife. They are Zoe's parents.
(Owen en Rita zijn man en vrouw (echtgenote). Ze zijn Zoe's ouders.)

Slide 15 - Diapositive

marry
(merrie)

trouwen met

Will you marry me and be my wife?
(Wil je met me trouwen en mijn vrouw worden?)

Slide 16 - Diapositive

visit
(vizzit)

bezoeken

What is the best time of day to visit a theme park?
(Wat is de beste tijd van de dag om een themapark te bezoeken?)

Slide 17 - Diapositive

shot
(sjot)

schot

There was a shot and she was dead.
(Er was een schot en ze was dood.)

Slide 18 - Diapositive

murderer
(meurdurur)

moordenaar

The murderer killed fifteen people.
(De moordenaar vermoordde 15 mensen.)

Slide 19 - Diapositive

Oefen met de woorden
Je krijgt steeds een vraag over de woorden, probeer het juiste antwoord in te vullen.....
Succes!

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Question de remorquage

Wat is het Engelse woord voor
"zwaaien"?
A
tour
B
wave
C
report
D
nationality

Slide 22 - Quiz

Wat is het Engelse woord voor
"verslag"?
A
tour
B
wave
C
report
D
nationality

Slide 23 - Quiz

Wat is het Engelse woord voor
"nationaliteit"?
A
tour
B
wave
C
report
D
nationality

Slide 24 - Quiz

Wat is het Engelse woord voor
"rondrit"?
A
tour
B
wave
C
report
D
nationality

Slide 25 - Quiz

Hoe zeg je "kinderen" in het Engels?

Slide 26 - Question ouverte

Hoe zeg je "haten" in het Engels?

Slide 27 - Question ouverte

Hoe zeg je "vrouw (echtgenote)" in het Engels?

Slide 28 - Question ouverte

Hoe zeg je "strafblad" in het Engels?

Slide 29 - Question ouverte

1

Slide 30 - Vidéo

00:36
Dit gaat over "signature". Wat is dat in het Nederlands
A
kinderen
B
handtekening
C
bezoeken
D
moordernaar

Slide 31 - Quiz

1

Slide 32 - Vidéo

00:50
Waar gaat dit filmpje over?
A
children
B
clothes
C
shot
D
murderer

Slide 33 - Quiz

Waar gaat dit filmpje over?
A
children
B
signature
C
visit
D
murderer

Slide 34 - Quiz

Owen and Rita are husband and ...... Wat moet er op de plaats van de ......?

Slide 35 - Question ouverte

Will you ....... me and be my wife?
Wat moet er op de ...... komen staan?
A
shot
B
children
C
marry
D
visit

Slide 36 - Quiz

What is the best time of day to ..... a theme park?
Wat moet er op de ...... komen staan?
A
shot
B
children
C
marry
D
visit

Slide 37 - Quiz

Your job as a ....... is to fight crime.
Wat moet er op de ...... komen staan?
A
shot
B
children
C
police officer
D
visit

Slide 38 - Quiz

Owen and Rita have 3 .......... : Zoe, Alice and Robin
Wat moet er op de ...... komen staan?
A
clothes
B
children
C
police officer
D
nationality

Slide 39 - Quiz

Tijd over? Zelfstandig oefenen
Log in bij WIRED
Oefen met de WORDS van JFK 

Slide 40 - Diapositive

Zelfstandig oefenen in Blink:
1. Go through grammar document together.
2. Complete all Leerblad exercises.
3. Complete exercises in Grammar App: in the past > 
  • was and were, 
  • past simple, 
  • irregular verbs, 
  • irregular verbs 2
4. Test your words 1-4
5. Reading 1 & 2
6. Listening 

Slide 41 - Diapositive

Hoeveel van de woorden van vandaag heb je onthouden?
geen één, veel te moeilijk
een paar, maximaal 5
zeker 10 woorden
allemaal, lekker makkelijk dit

Slide 42 - Sondage

Vul een FBI rapport in
1. Ga naar Blink > JFK > Lesson 2 > Lees over de 3 suspects (verdachten).
2. Kies één verdachte die volgens jou mogelijk JFK heeft vermoord en bestudeer de informatie over die verdachte.
3. Schrijf een aantal feiten over de verdachte op je blanco stuk papier.
4. Ga naar Lesson 3 om een voorbeeld te zien van een ingevuld FBI rapport.
5. Begin nu met het invullen van het FBI rapport.
6. Onthoud dat je het hebt over iets dat in het VERLEDEN gebeurde, dus gebruik de PAST SIMPLE (VERLEDEN TIJD)!!!
7. Zorg ervoor dat je woordvolgorde correct is: eerst plaats, dan tijd!


Slide 43 - Diapositive