Herhaling grammatica unité 1,2,3 Brugklas

Herhaling leerstof
unité 1 t/m 3
1 / 51
suivant
Slide 1: Carte mentale
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling leerstof
unité 1 t/m 3

Slide 1 - Carte mentale

Slide 2 - Diapositive

Sleep de Franse woorden naar de Nederlandse vertaling
DRIE
TIEN
TWAALF
ZESTIEN
DOUZE
TROIS
SEIZE
DIX

Slide 3 - Question de remorquage

Sleep de Franse woorden naar de Nederlandse vertaling
ACHT
ELF
ACHTTIEN
TWINTIG
ONZE
VINGT
DIX-HUIT
HUIT

Slide 4 - Question de remorquage

GEEF DE JUISTE VERTALING:
VIJF

Slide 5 - Question ouverte

GEEF DE JUISTE VERTALING:
ZEVEN

Slide 6 - Question ouverte

GEEF DE JUISTE VERTALING:
VEERTIEN

Slide 7 - Question ouverte

TYP DE UITKOMST VAN DE SOM IN HET FRANS

DIX + TROIS

Slide 8 - Question ouverte

TYP DE UITKOMST VAN DE SOM IN HET FRANS

UN + HUIT

Slide 9 - Question ouverte

TYP DE UITKOMST VAN DE SOM IN HET FRANS

QUATRE X QUATRE

Slide 10 - Question ouverte

TYP DE UITKOMST VAN DE SOM IN HET FRANS

DIX-SEPT + DEUX

Slide 11 - Question ouverte

HERHALING: ÊTRE
Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met ÊTRE

Slide 12 - Diapositive

KIES DE JUISTE VORM VAN ÊTRE:
IL........
A
SONT
B
EST
C
ETRE
D
SOMMES

Slide 13 - Quiz

KIES DE JUISTE VORM VAN ÊTRE:
ILS........
A
ELLES
B
ES
C
SONT
D
ÊTES

Slide 14 - Quiz

KIES DE JUISTE VORM VAN ÊTRE:
LES PARENTS.....
A
EST
B
SONT
C
ILS SONT
D
IL EST

Slide 15 - Quiz

KIES DE JUISTE VORM VAN ÊTRE:
JE ........
A
EST
B
ES
C
ETRE
D
SUIS

Slide 16 - Quiz

SLEEP DE JUISTE COMBINATIES NAAR DIT VLAK
SLEEP DE FOUTE COMBINATIES NAAR DIT VLAK
IK BEN
=
TU ES
ZIJ IS
=
ELLE EST
JIJ BENT
=
TU ES
ZIJ ZIJN
=
ILS SONT

Slide 17 - Question de remorquage

GEEF DE VERTALING:
MEN IS

Slide 18 - Question ouverte

GEEF DE VERTALING:
WIJ ZIJN

Slide 19 - Question ouverte

GEEF DE VERTALING:
U BENT

Slide 20 - Question ouverte

GEEF DE VERTALING:
JULLIE ZIJN

Slide 21 - Question ouverte

HERHALING: AVOIR
Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met AVOIR

Slide 22 - Diapositive

KIES DE JUISTE VORM VAN AVOIR:
Tu ...
A
ES
B
AS
C
A
D
ONT

Slide 23 - Quiz

KIES DE JUISTE VORM VAN AVOIR:
NOUS ....
A
AVONS
B
SOMMES
C
ONT
D
SONT

Slide 24 - Quiz

KIES DE JUISTE VORM VAN AVOIR:
ELLES ....
A
AVONS
B
A
C
SONT
D
ONT

Slide 25 - Quiz

SLEEP DE JUISTE COMBINATIES NAAR DIT VLAK
SLEEP DE FOUTE COMBINATIES NAAR DIT VLAK
IK HEB
=
TU AS
ZIJ HEEFT
=
ELLE A
JIJ HEBT
=
TU AS
ZIJ HEBBEN
=
ILS ONT

Slide 26 - Question de remorquage

GEEF DE VERTALING:
MEN HEEFT

Slide 27 - Question ouverte

GEEF DE VERTALING:
JULLIE ZIJN

Slide 28 - Question ouverte

GEEF DE VERTALING:
ZIJ HEBBEN

Slide 29 - Question ouverte

HERHALING: LIDWOORDEN
Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met de lidwoorden. 

De/het = le / la / l' / les
een = un / une / des

Slide 30 - Diapositive

het meisje is Nederlands
A
Une fille est Néerlandaise
B
La fille est Néerlandaise
C
Un fille est Néerlandaise
D
Le fille est Néerlandaise

Slide 31 - Quiz

Frankrijk is een land
A
La France est le pays
B
La France est la pays
C
La France est un pays
D
La France est les pays

Slide 32 - Quiz

Het is een grote middelbare school
A
c'est le grand collège
B
c'est une grand collège
C
c'est la grand collège
D
c'est un grand collège

Slide 33 - Quiz

Ninette is een vriendin van Fatima:
Ninette est ... amie de Fatima.

Slide 34 - Question ouverte

Het meisje heet Sarah:
..... fille s'appelle Sarah

Slide 35 - Question ouverte

HERHALING: Regelmatige werkwoorden op -er


Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met regelmatige werkwoorden op -er. 
Kunnen jullie de uitgangen nog opdreunen? 

Slide 36 - Diapositive

HERHALING: Regelmatige werkwoorden op -er


Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met regelmatige werkwoorden op -er. 
Kunnen jullie de uitgangen nog opdreunen? 

e - es - e - ons - ez- ent

Slide 37 - Diapositive

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden op -er?
A
es, es, e, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ent
C
es, es, e, ons, ez, ont
D
e, es, e, ons, ez, ont

Slide 38 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 39 - Quiz

Wat is de stam van de regelmatige werkwoorden op -er ?
A
het hele werkwoord - er
B
het hele werkwoord + er
C
de helft van het hele werkwoord
D
de laatste letter van het hele werkwoord weghalen

Slide 40 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 41 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 42 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 43 - Quiz

Regelmatige werkwoorden 
op ER
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
ES
E
ONS
EZ
ENT
E

Slide 44 - Question de remorquage

HERHALING: Bezittelijk vnw
Je gaat in de volgende opdrachten oefenen met de bezittelijk voornaamwoorden: 

Mijn = mon / ma / mes 
jouw = ton / ta / tes
zijn/haar = son / sa / ses 



Slide 45 - Diapositive

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 46 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 47 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 48 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 49 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeurs
A
sa
B
ton
C
son
D
ses

Slide 50 - Quiz

tante
tantes
père
oncle
mère
soeurs
frères
porte
adresse
mon
ma
mes

Slide 51 - Question de remorquage