Voegwoorden

Konjunktionen
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Konjunktionen

Slide 1 - Diapositive

Konjunktionen
Konjunktionen zijn in het Nederlands voegwoorden.

Wat is een voegwoord?
Voegwoorden zijn woorden die zinnen 'aan elkaar voegen'. Met voegwoorden wordt het verband tussen (de inhoud van de) zinnen en woorden duidelijk.
Denk aan: reden, oorzaak , gevolg, etc.

Slide 2 - Diapositive

Wat leer ik?
- Ik leer in deze les welke Duitse voegwoorden er zijn.
- Ik leer in deze les wat de betekenis ervan is.
- Ik leer in deze les wat de werkwoordsvolgorde is bij bepaalde voegwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Voegwoorden: oder   denn   ob   toen  wanneer    nadat     hoewel
                                of         want     of     als    wann   nachdem    obwohl
Kommst du mit oder bleibst du zu Hause?
Ich weiß nicht, ob Anna eine Einlandung bekommen hat.
Wann kommst du zu uns?
Als ich sieben Jahre alt war, konnte ich schon gut lesen.
Nachdem er sich angezogen hatte, ging er zur Schule.
Obwohl die Schonne schien, blieben wir drinnen.
De woordvolgorde in de zin is hetzelfde als in het NL bij deze voegwoorden.



Slide 4 - Diapositive

Voegwoorden:   weil      dass       bevor      wenn
                             omdat   dat      voordat     als, indien
Bij deze voegwoorden verandert de zinsstructuur doordat de persoonsvorm aan het eind van de zin komt te staan. 
We hebben te maken met een bijzin.

Ich weinte, weil er mich gekrenkt hat.
Meine Mutter sagt, dass ich zu Hause kommen soll.
Bitte sag es, bevor er böse werden kann
Sag mir bitte, wenn dein Zug ankommt.



Slide 5 - Diapositive

Online:
Sind die nächsten Sätze richtig oder falsch geschrieben?

Slide 6 - Diapositive

Er hat es gesehen, obwohl ich es hatte verboten.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

Mutter sagt, dass ich zur Schule laufen muss.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Ich muss zum Krankenhaus, deshalb komme ich Morgen.
A
goed
B
fout

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Lien

Ziele erreicht:
  • Je weet welke Duitse voegwoorden er zijn.
  • Je kent de betekenissen van de voegwoorden.
  • Je weet wat de werkwoordvolgorde is bij bepaalde voegwoorden (hoofd- en bijzinnen).


Alles Gute!

Slide 11 - Diapositive