Week 16 HAVO3 lesson 2 (unit 4.2 Grammar; comparatives/superlatives)

Week 16: lesson 2
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Week 16: lesson 2

Slide 1 - Diapositive

What do you expect to be in the news today?

Slide 2 - Diapositive

Let's see what's in the news
Try to remember at least 2 news items!

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien


Last lesson

1. You can name the mistakes in your previous test
2. You can describe and guess the meaning of words from Unit 4

This lesson

You can use comparatives and superlatives accurately in English sentences
Lesson goals

Slide 5 - Diapositive

Lesson plan

1. What's in the news today?
2. Comparitives & superlatives
(3. Lyricstraining) 
4. Did we achieve our lesson goals?

Slide 6 - Diapositive

Comparatives


We gebruiken comparatives om dingen met elkaar te vergelijken

Slide 7 - Diapositive

Comparatives; hoe maak je ze?


Hoofdregel:
Bij korte woorden voeg je alleen -er toe. Bijvoorbeeld: shorter, sicker
Bij lange woorden zet je er more voor. Bijvoorbeeld: more interesting, more delicious.

Slide 8 - Diapositive

Comparatives; let op



Bij 2-lettergreep woorden die eindigen op -y voeg je ook -er toe en verandert bovendien de spelling. 

Bijvoorbeeld: luckier, happier, easier

Slide 9 - Diapositive

Comparatives; let op



Bij bijwoorden (adverbs) die eindigen op -ly zet je er altijd more voor. 
Bijvoorbeeld: more slowly, more easily, more simply.

Slide 10 - Diapositive

Write a sentence where you compare two things or persons

Slide 11 - Question ouverte


(not) as + adjective + as

Deze constructie kan je ook maken om dingen te vergelijken

Bijvoorbeeld:
He is not as smart as her (hij is niet zo slim als haar)
The movie is as interesting as the book.(de film is even interessant als het boek)


Slide 12 - Diapositive

Superlatives



Gebruiken we om aan te geven dat iets het meeste is.

Slide 13 - Diapositive

Superlatives; hoe maak je ze?


Hoofdregel:
Bij korte woorden voeg je alleen -est toe. Bijvoorbeeld: shortest,sickest

Bijvoorbeeld:

He is the tallest guy I know.


Slide 14 - Diapositive

Superlatives; hoe maak je ze?


Bij lange woorden zet je er most voor. Bijvoorbeeld: most interesting, most delicious.
Verder zet je meestal the vóór het bijvoeglijk naamwoord of most.
Bijvoorbeeld:
This is the most horrible movie I’ve ever seen!



Slide 15 - Diapositive

Write a sentence where you use a superlative

Slide 16 - Question ouverte

Too + adjective



Gebruiken we wanneer iets meer is dan wat we willen of prettig vinden.


Bijvoorbeeld:
It is too dark here


Slide 17 - Diapositive

(not) + adjective + enough



Gebruiken we wanneer iets minder is dan wat we willen of prettig vinden.

Bijvoorbeeld:
It is not dark enough here.



Slide 18 - Diapositive

Now, open your Student's book at page 48 (Unit 4.2 Grammar)


Let's do ex. 4 -5 together


Slide 19 - Diapositive

Now, open your Workbook at page 44 (Unit 4.2 Grammar)


Do ex. 1-5

You work alone &
you have 8 minutes
timer
8:00
Finished early?

Write some sentences comparing your classmates or friends!

Slide 20 - Diapositive

Time left?

Slide 21 - Diapositive

Lyrics training
Time to practice your listening skills!

Listen to a song and guess the missing words in the lyrics

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien

Lesson goals:

You can use comparatives and superlatives accurately in English sentences


Homework :


none, see you tomorrow :)

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive