Naar de brugklas

OP NAAR DE BRUGKLAS
WAAROM HEET HET EIGENLIJK DE BRUGKLAS?

Omdat deze klas de overgang (brug) vormt tussen de basisschool en de middelbare school.
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

OP NAAR DE BRUGKLAS
WAAROM HEET HET EIGENLIJK DE BRUGKLAS?

Omdat deze klas de overgang (brug) vormt tussen de basisschool en de middelbare school.

Slide 1 - Diapositive

Noem zoveel mogelijk
spullen die je meeneemt
naar School!

Slide 2 - Carte mentale

Hoe zwaar weegt een
gemiddelde brugklas-tas?
A
2.5 kg
B
4.5 kg
C
5.5 kg
D
10 kg

Slide 3 - Quiz

Wat kan écht niet
in de Brugklas?
A
Geen tiktok hebben
B
Geen snapchat hebben
C
Een broodtrommel hebben
D
Door je ouders gebracht worden

Slide 4 - Quiz

wat is dit ???
Eva
Selin
Thomas
Tobias
Rieky
Nick
Serano
Beau
Jeshaya
Silke
Mijs
Sofie 
Roos
Daan
Daniel
Kaj
Jesse
Charlotte
Jericho
Nigel
Borre
Docent

Slide 5 - Diapositive

Op sommige scholen heb je blokuren. Wat zijn dat?
A
Lesuren waarin je extra hard moet werken.
B
Lesuren waarin je alvast je proefwerk mag gaan leren.
C
Dubbele lesuren. Dus twee keer hetzelfde vak achter elkaar.
D
techniekles

Slide 6 - Quiz

Van hoeveel leraren krijg je straks les?
A
ongeveer 15
B
ongeveer 5
C
ongeveer 10
D
1 je krijgt altijd dezelfde behalve als de docent ziek is.

Slide 7 - Quiz

Wat doet een decaan?
A
Die helpt leerlingen bij hun huiswerk
B
Die helpt leerlingen met vakken en beroepskeuzes.
C
Die help leerlingen als ze thuis problemen hebben.
D
zorgt dat de school netjes blijft

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je het vak lichamelijke opvoeding ook wel?
A
Gym
B
Verzorging
C
Biologie

Slide 9 - Quiz

Wat moet je doen op de meeste scholen als je te laat bent?
A
De rest van de dag strafwerk maken
B
Op de gang wachten totdat de leraar je naar binnen roept.
C
Je melden bij de conciërge en daarna naar je les gaan.
D
De klas binnen sluipen

Slide 10 - Quiz

Als je de eerste dag je leslokaal niet kan vinden, wat doe je dan?
A
Je zoekt net zo lang tot je dat lokaal vindt.
B
Je gaat naar de kamer van de directeur om het te vragen.
C
Je vraagt het een andere leerling op de gang.
D
je installeert de routeplanner app van jouw school

Slide 11 - Quiz

Waar kun je op school je spullen in opbergen?
A
Onder de kapstok.
B
In je kluisje (kastje of locker)
C
In je klas.
D
In je tas

Slide 12 - Quiz

Als je op de middelbare school zit, mag één uur per week spijbelen.
A
waar
B
niet waar
C
gedeeltelijk waar, dat mag vanaf de tweede klas.
D
je krijgt 2 spijbeldagen per jaar die jezelf mag inzetten

Slide 13 - Quiz

heb je recht op baaldagen?

Slide 14 - Diapositive

Wat gebeurt er als je wordt geschorst?
A
Dan mag je een tijdje niet op school komen.
B
Dan moet je een tijdje op de gang staan.
C
Dan moet je je melden bij je mentor.
D
dan moet je gaan prikken (het vuil oprapen)

Slide 15 - Quiz

Wat is een slimme huiswerktip?
A
Het werk verdelen: je vriend(in) doet de ene helft en jij de andere
B
Eerst de leuke vakken doen.
C
Maak het de dag dat je het krijgt, dan weet je nog veel van de stof
D
niet maken

Slide 16 - Quiz

Hoeveel lesuren heb je ongeveer per week?
A
ongeveer 15 uur
B
ongeveer 25 uur
C
ongeveer 40 uur
D
ongeveer 30 uur

Slide 17 - Quiz

Wat is een goede tip bij het maken van een proefwerk?
A
ziek melden
B
Begin bij de opgaven die je moeilijk vindt.
C
Begin gewoon bij opgave 1 en dan zie je wel hoever je komt.
D
Begin bij de opgaven die je zeker weet

Slide 18 - Quiz

Wat is de beste tip om Engelse woordjes te leren?
A
Elke dag een paar nieuwe woordjes erbij leren.
B
Een uur voor je proefwerk de woordjes in je hoofd stampen.
C
Een dag voor je proefwerk de woordjes in je hoofd stampen.
D
you tube filmpjes kijken in het engels

Slide 19 - Quiz

Hoe kun je het beste onthouden welk kluisje van jou is?
A
Door goed te onthouden wie het kluisje naast je heeft.
B
Door het nummer op te schrijven je agenda/telefoon
C
een foto op je kluisje te plakken
D
Door er een sticker met je naam op te plakken

Slide 20 - Quiz

Noem vakken die je in de brugklas kunt krijgen.

Slide 21 - Question ouverte

Spieken mag niet. Waarom is het wel slim om een spiekbriefje te maken?
A
Je neemt de gok. Een docent kan niet alles in de gaten houden
B
Omdat je wat je hebt opgeschreven beter onthoudt.
C
Omdat het wel stoer is om aan je vrienden te laten zien.
D
omdat je vriendje zijn spiekbriefje vast weer is vergeten

Slide 22 - Quiz

Op veel scholen gaan brugklassers op introductiekamp. Waarom?
A
Om de nieuwe leerlingen beter op te voeden.
B
Om elkaar te leren kennen.
C
Om de regels van de school erin te stampen.
D
omdat de docenten ook een uitje willen

Slide 23 - Quiz

Als je op maandagochtend om half negen moet beginnen, wanneer kan je dan het beste je tas inpakken?

Slide 24 - Question ouverte

Als een docent je betrapt op spieken, dan loop je de kans dat
A
De docent het spiekbriefje controleert op fouten
B
je op een andere dag het proefwerk moet maken.
C
je op de gang je proefwerk moet afmaken.
D
je een 1 krijgt voor je proefwerk

Slide 25 - Quiz

Elke klas krijgt een mentor. Dat is een docent die:
A
in de gaten houdt of de klas zich gedraagt in de les.
B
die het klassenfeest organiseert.
C
bij wie je terecht kan met vragen en problemen.
D
Iemand die je bang maakt. Dementor

Slide 26 - Quiz

Wat betekent de afkorting s.o.
A
schone onderbroek
B
schoolonderzoek
C
schriftelijke overhoring
D
schoolopening

Slide 27 - Quiz

Wat moet je begin van het jaar met je schoolboeken doen?

Slide 28 - Question ouverte

Wat betekent leerplicht?
A
Dat je verplicht bent elke dag je huiswerk te maken.
B
Dat je verplicht bent naar school te gaan.
C
Dat je verplicht bent elke dag op tijd te zijn.
D
dat je verplicht bent elke dag te leren

Slide 29 - Quiz

Hoe vaak gaat de bel op de meeste scholen per uur?

Slide 30 - Question ouverte

Wat doet een amanuensis op school?
A
probeert iedereen te amuseren en te laten lachen
B
helpt bij de exacte vakken (biologie, schei-, natuurkunde)
C
helpt in de kantine.
D
doet klusjes voor de administratie

Slide 31 - Quiz

Welke tip is zinvol voor het maken van je huiswerk?
A
Maak het zo snel mogelijk, dan ben je er eerder vanaf.
B
Begin er op tijd aan, dan kom je niet in de problemen.
C
Doe het 's avonds laat, dan weet je de volgende dag nog het meest.
D
iemand anders laten maken

Slide 32 - Quiz

Wat betekenen de afkortingen
en, ak, gs, wi, bv, mu, muu?

Slide 33 - Question ouverte

Wat doet de conciërge?
A
Controleren of je je huiswerk hebt gemaakt.
B
Controleren of de docenten goed lesgeven.
C
Verzorgen van allerlei klussen op school.
D
houdt de fietsenstalling in de gaten

Slide 34 - Quiz

Wanneer is er lesuitval?
A
Als iemand de klas uit wordt gestuurd.
B
Als er geen les is omdat de docent ziek is.
C
Als het vakantie is.
D
hopelijk heel vaak

Slide 35 - Quiz

Wat is dit?


Slide 36 - Question ouverte

Hoe heet de ruimte waar je je brood kunt eten?
A
De bakker
B
De kantine
C
De cafetaria
D
Het overblijflokaal

Slide 37 - Quiz

De brugklascoördinator is vaak een:
A
docent
B
ouder
C
leerling
D
directeur

Slide 38 - Quiz

Wat doe je als oudere leerlingen je brugpieper noemen?
A
Je gaat meteen naar de directeur
B
Je beukt er direct op los
C
Je trekt je er niets van aan, ze houden vanzelf weer op.
D
je stuurt je ouders erop af

Slide 39 - Quiz

Heb jij al een pinpas?

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Vidéo

is een mobieltje noodzakelijk???

Slide 42 - Question ouverte

Slide 43 - Diapositive