herhaling zwakke werkwoorden tt + uitleg volt. deelwoord

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
stam + en of -n (hele ww)
stam + en of -n (hele ww)
stam + (e) st
stam + (e) t
stam + (e) t
stam + e
1 / 25
suivant
Slide 1: Question de remorquage
DuitsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
stam + en of -n (hele ww)
stam + en of -n (hele ww)
stam + (e) st
stam + (e) t
stam + (e) t
stam + e

Slide 1 - Question de remorquage

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)

Im Buch S. 72

Slide 3 - Diapositive

Wohnen
stam= wohnen - en = wohn

ich                       wohne
du                       wohnst
er/sie/es           wohnt
wir                      wohnen
ihr                       wohnt
sie/Sie              wohnen

Slide 4 - Diapositive

Stam -d of -t
Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

  • Wat is er anders?
  • Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
  • Waarom zou dat anders zijn?
  • Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.
  • OOK BIJ WW zoals zeichnen (tekenen), öffnen, rechnen, etc.
Pers. vnw
basisregel
stam op   -d of -t 
ich
e
e
du
st
st
er/sie/es
t
t
wir
en
en
ihr
t
t
sie/Sie
en
en

Slide 5 - Diapositive

Stappenplan 
Stap 1: Neem het hele werkwoord
Stap 2: Haal de stam (-en) weg 
Stap 3: Plak de passende uitgang achter de stam 

bv.
1. wohnen      2. wohn        3. wohn + e/st/t/en/t/en
1. reden          2. red             3. red + e/est/et/en/et/en

Slide 6 - Diapositive

______(warten) du schon lange?
Wacht jij al lang?

Slide 7 - Question ouverte

______(machen) wir Kaffee oder Tee?
Maken we koffie of thee?

Slide 8 - Question ouverte

Du_________(zeichnen) schön.
Jij tekent mooi

Slide 9 - Question ouverte

Warum_______(lächeln)ihr?.
Waarom lachen jullie?

Slide 10 - Question ouverte

Er __________ (spielen) jeden Samstag Tennis.
Hij speelt elke zaterdag tennis.
.

Slide 11 - Question ouverte

Basisregel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door: 

GE + STAM + T

Bijvoorbeeld:
hören - Wir haben es gestern schon gehört. 
spielen - Mein Hund hat mit meiner Katze gespielt. 

Slide 12 - Diapositive

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -ieren wordt gevormd door: 

STAM + T

Bijvoorbeeld:
fotografieren - Was hast du fotografiert?

Slide 13 - Diapositive

Uitzondering 
Het voltooid deelwoord van werkwoorden met be- of ver- wordt gevormd door:

STAM + T

Bijvoorbeeld:
besuchen - Wir haben den Zoo besucht.

Slide 14 - Diapositive

Am Wochenende habe ich___
Meine Oma besucht (besuchen)
spielen (Fußball gespielt)
(ein)kaufen (eingekauft)

Slide 15 - Diapositive

Hoe maak je in het Duits het voltooid deelwoord ( zwak )?
A
stam + e van het werkwoord, ge- ervoor en -t erachter
B
stam van het werkwoord, ge- ervoor en -d erachter
C
stam van het werkwoord, ge- ervoor en -t erachter
D
stam van het werkwoord, gr- ervoor en -t erachter

Slide 16 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen is
A
macht
B
gemacht
C
machen
D
gemachd

Slide 17 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 18 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord spielen is
A
gespielt
B
spielt
C
gespield
D
spield

Slide 19 - Quiz

Voltooid deelwoord van 'regnen'?
A
geregent
B
gregnet
C
geregend
D
geregnet

Slide 20 - Quiz

Voltooid deelwoord van 'chatten'?
A
gechatten
B
gechat
C
gechattet
D
gechatted

Slide 21 - Quiz

uitzonderingen op de regel voor het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden:
A
werkwoorden die op -ieren eindigen --> stam + t
B
werkwoorden die met be- , ver-, en er- beginnen --> stam+ t
C
beide bovenstaande zijn juist

Slide 22 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord in deze zin
Er hat seine Hausaufgaben (machen) ... .
A
gemacht
B
gemachen

Slide 23 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van arbeiten
A
gearbeiten
B
gearbeitet
C
gearbeitest
D
gearbeit

Slide 24 - Quiz

Weet je hoe je over het verleden kan praten in het Duits?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage