1.8 woordsoortenvoornaamwoorden en voegwoord

Woordsoorten: 
Persoonlijk voornaamwoord (psv)
Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
Vragend voornaamwoord (av)
Aanwijzend voornaamwoord (vrv)
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten: 
Persoonlijk voornaamwoord (psv)
Bezittelijk voornaamwoord (bzv)
Vragend voornaamwoord (av)
Aanwijzend voornaamwoord (vrv)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 5 - Question de remorquage

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wat is het pers. vnw.?
Jullie moeten hem deze vraag stellen.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het pers. vnw.?
Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?

Slide 9 - Question ouverte

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is het bez. vnw.?
Mijn telefoon is zoek.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het bez. vnw.?
Heb jij mijn tas meegenomen ?

Slide 15 - Question ouverte

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 16 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 18 - Question ouverte

Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw): 
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een).
  • Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
  • Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
  • Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
  • Voorbeeld: 
  • Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
  • Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat? 
  • Wie = vragend voornaamwoord



Slide 19 - Diapositive


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 20 - Question ouverte


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 21 - Question ouverte


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 22 - Question ouverte


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 23 - Question ouverte


Benoem het vragend voornaamwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Slide 24 - Question ouverte

Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat, deze. zulke, zo'n en dergelijke. 

  • Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker. 

  • 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
  • 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)

  • In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Slide 25 - Diapositive


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 26 - Question ouverte


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 27 - Question ouverte


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 28 - Question ouverte


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 29 - Question ouverte

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 30 - Question de remorquage

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 31 - Question de remorquage

Wat zijn voegwoorden?
A
maar
B
zijn
C
leven
D
want

Slide 32 - Quiz

Voegwoorden (vw)
Voegwoorden zijn woorden die zinnen met elkaar verbinden, en voegwoorden geven ook aan wat het verband is tussen twee zinnen:
en, maar, want, of, dat, omdat, terwijl, als etc.

Slide 33 - Diapositive