samenvatting

Arbeidsverdeling
Verdeling van werk of onderdelen van werk, taakverdeling
 

1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Arbeidsverdeling
Verdeling van werk of onderdelen van werk, taakverdeling
 

Slide 1 - Diapositive

Nieuwe technieken
Arbeidsverdeling
Scholing
Arbeidsomstandigheden
Een goede stoel, de juiste temperatuur
Iedereen doet waar hij/zij goed in is
Met een diploma weet je mee en gaat het werk sneller
Een robot of machine neemt jouw werk over

Slide 2 - Question de remorquage

Arbeidsverdeling
Deeltijdbaan
voltijdbaan
Vaste baan
Tijdelijke baan
Je werkt 36 tot 40 uur per week.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 
Werk voor bepaalde tijd, tot een afgesproken einddatum. 
Je werkt minder dan 36 uur per week.
het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.

Slide 3 - Question de remorquage

Wat is arbeidsverdeling
A
Dat je het werk dat je doet verdeelt over je personeel
B
Je hebt mensen hebt mensen die leiding geven en mensen die het werk uitvoeren
C
Dat iedereen werkt
D
Dat je allemaal dezelfde baan hebt.

Slide 4 - Quiz

Gevolgen arbeidsverdeling
Zowel positief
Als negatief

Slide 5 - Diapositive

H8§2 Het stukadoorsbedrijf
Arbeidsproductiviteit: Gemiddelde productie van een werknemer in een bepaalde tijdsduur
of van een groep werknemers

Slide 6 - Diapositive

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 7 - Quiz

arbeidsproductiviteit
automatisering 
technologische ontwikkelingen
mechanisatie
afschrijving

Slide 8 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
De arbeidsproductiviteit stijgt
De concurrentiepositie verbetert
De kosten per spijkerbroek dalen
De verkoopprijzen worden verlaagd
De omzet neemt toe

Slide 9 - Question de remorquage

Uitrekenen productiviteit
Je hebt 2 gegevens nodig:
De periode waarover je de productiviteit wilt berekenen
én de productie

Slide 10 - Diapositive

H8 par. 2
Joost maakt 35 rekensommen  in 12 uur

Pim maakt 42 sommen in 10 uur

Wie heeft er een hogere AP(Arbeidsproductiviteit)?


Joost 35 : 12 = 2,9 sommen per uur
Pim 42 :10 = 4,2 sommen per uur

Slide 11 - Diapositive

H8 par. 2
Formule voor ap:
Productie : aantal uur/dag/week = de ap per werkende

Formule voor een groep ap:
totale productie in een periode : totaal aantal arbeidsuren = ap 

DUS: (wat is er gemaakt) : (in hoeveel tijd) =  ap

Slide 12 - Diapositive

8.3 Nieuwe technieken
Vervangen van menselijke arbeid door machines heet Mechanisering: denk aan een heftruck of een tractor


Als het denkwerk door computers wordt overgenomen heet dit: Automatisering
Denk aan bestelsysteem in supermarkt

Slide 13 - Diapositive

Mechanisatie is
A
De invoering van computers
B
Het onderhouden van de machines
C
Het invoeren van machines
D
Het verminderen van personeel

Slide 14 - Quiz

Door automatisering/mechanisering
kunnen ondernemers:


  • de arbeidsproductiviteit verhogen
  • de loonkosten per product verlagen
  • de prijzen van producten verlagen

Gevolg van lagere prijzen

  • verbetert concurrentiepositie
  • stijgt de vraag naar producten

Slide 15 - Diapositive

Automatisering
Mechanisatie
Machines maken het zware werk van mensen lichter.
Computers en computers sturen de productie aan

Slide 16 - Question de remorquage

Vraag 41:
automatisering
Mechanisatie
mechanisatie en automatisering

Slide 17 - Question de remorquage

8.3 nieuwe technieken
Productiecapaciteit = hoeveel kan er gemaakt worden als je alle machines en personeel inzet

Als er niet genoeg werk is dan is er : onderbezetting

De bezettingsgraad is de werkelijke productie in procenten van de productiecapaciteit   50 prodcap 100   deel/geheel x 100%
50/100 x 100% = 50%

Slide 18 - Diapositive

De productiecapaciteit van een land bedraagt 680 miljard. Het binnenlands product bedraagt 582.
Hoe groot is de bezettingsgraad?
A
14,4%
B
85,6%

Slide 19 - Quiz

Arbeidsproductiviteit is hoog als personeel
  • snel kan werken
  • goed gemotiveerd is voor werk
  • weinig moeite heeft met het werk

Slide 20 - Diapositive

Verhoging arbeidsproductiviteit
door nieuwe technieken



Slide 21 - Diapositive

Vraagt om scholing van de medewerkers

Hierdoor verhoging productiviteit

Slide 22 - Diapositive

Verhoging arbeidsproductiviteit
Technologische ontwikkeling
Automatisering, mechanisering en robotisering
Specialisatie
Arbeidsverdeling, iedereen doet waar hij/zij goed in is
Scholing
Bijscholing zorgt voor beter opgeleid personeel


Slide 23 - Diapositive

Investeren en innoveren

Door mechanisering en automatisering hebben bedrijven dure kapitaalgoederen nodig zoals machines, computers en robots.


Hierdoor worden nieuwe producten ontwikkeld.


Innovatie is goed voor economische groei

Slide 24 - Diapositive

Wat is innovatie?
A
technologische ontwikkeling
B
uitvindingen doen
C
het toepassen van uitvindingen
D
investeringen van bedrijven

Slide 25 - Quiz

Mechanisering
automatisering
innovatie
Flitspaal voor snelheidsovertredingen
elektrische heggenschaar
auto's die niet meer van metaal maar van carbonfiber gemaakt worden

Slide 26 - Question de remorquage

Marktonderzoek
Onderzoek om de markt in kaart te brengen voor jouw/nieuw product.

Slide 27 - Diapositive

Gevolgen van innovatie
Scholing
Ongeschoold werk wordt minder gevraagd

Slide 28 - Diapositive

Concurrentiepositie wordt beter
Innovatie  zorgt voor hogere arbeidsproductiviteit
Dus lagere kosten
Dus beter dan je concurrent

Slide 29 - Diapositive

Nieuwe producten 
Innovatie zorgt voor nieuwe producten
Kost veel geld door bijv. onderzoek

Slide 30 - Diapositive

Monopolie

  • Monos = 1 / polein = verkopen
  • Eén aanbieder
  • Veel vragers
  • Homogeen product (producten zijn precies hetzelfde)

Voorbeeld:
De NS, bankbiljetten, elektra.

Slide 31 - Diapositive

Oligopolie
  • Weinig aanbieders en veel vragers  
  • Heterogene goederen → producenten moeten met elkaar concurreren 
  • Homogene goederen → klanten letten vooral op de prijs (er kan een prijzenoorlog ontstaan) 
  • Specialistische kennis nodig
  • toegankelijkheid beperkt
  • transparantie gering

Slide 32 - Diapositive

Monopolistische concurrentie
  • Veel aanbieders  veel vragers
  • Producten lijken op elkaar, maar elke aanbieder is uniek
  • Voor de klant is er een verschil wie levert of wat het merk/soort is (heterogeen goed) 
  • Komt veel voor
  • bv eigenheimers, bintjes, etc

Slide 33 - Diapositive

Volkomen concurrentie
  • Veel aanbieders en veel vragers 
  • Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod (aandelen)
  • Het maakt de vragers niet uit wie levert (homogeen goed)

Slide 34 - Diapositive

Aantal aanbieders
Aantal vragers
Aard van het product
Marktvorm
Voorbeeld
veel
veel
homogeen
volkomen concurrentie
Aandelenmarkt
Valutamarkt
veel
veel
heterogeen
monopolistische concurrentie
horeca
Kledingzaken
Weinig
Veel
Beide
Oligopolie
supermarkten
1
veel
Homogeen
Monopolie
Trein
Kenmerken van een marktvorm

Slide 35 - Diapositive

Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie

Slide 36 - Quiz

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie

Slide 37 - Question de remorquage

Zet de kenmerken bij de juiste marktvorm. 
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Weinig aanbieders
Veel aanbieders
Heterogene goederen
Homogene goederen
Vaak ontstaat een marktleider
Meestal vrije toetreding

Slide 38 - Question de remorquage

De afzet (omzet) van een bedrijf in procenten van de totale afzet (omzet) op de markt
Afspraken tussen bedrijven om hun onderlinge concurrentie te beperken.
Marktvorm met maar één aanbieder.
Marktvorm met veel aanbieders van heterogene producten.
Kartel
Marktaandeel
Monopolie
Monopolistische concurrentie

Slide 39 - Question de remorquage

Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.


A
juist.
B
onjuist.

Slide 40 - Quiz

Hieronder staan vijf marktvormen. Geef van elke martkvorm aan of het gaat om een monopolie of een oligopolie. Sleep de zinnen naar de juiste plek.







Monopolie
Oligopolie
Uitgifte van rijbewijzen
Internet
NS
Microsoft
Onderwijs

Slide 41 - Question de remorquage

Hoeveel aanbieders zijn er bij een monopolie?
A
Veel
B
Weinig
C
1

Slide 42 - Quiz

Welke van de volgende antwoorden is geen eigenschap van de marktvorm volkomen concurrentie?
A
Veel aanbieders en veel vragers
B
Heterogeen product
C
Transparante markt
D
Vrije toe- en uittreding

Slide 43 - Quiz