Hoofdstuk 4 paragraaf 4.2 en 4.3

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Wat gaan we doen vandaag?

• Nakijken 4.1 laatste deel
• Leerdoelen 4.2
• Instructie 4.2
• Aan de slag met 4.2
• Leerdoelen 4.3
• Instructie 4.3
• Aan de slag met 4.3
• Evalueren van de leerdoelen
• Afsluiting

Leerdoelen:

Ik kan het verschil tussen vast en flexibel werk uitleggen.

Ik kan kenmerken noemen van verschillende ondernemingsvormen.

Ik ken het verschil tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst.

Vaste baan

Met een vaste baan heb je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Voordeel?

Flexibele baan

Met een flexibele baan werk je alleen als een werkgever je nodig heeft. Dat kan tijdelijk zijn met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

Voordeel?

Wat is het verschil tussen werken in loondienst en werken als zelfstandige?

Bij werken in loondienst werk je voor een baas (werkgever). Je hebt een contract waarin staat hoeveel je verdient, hoeveel vakantiedagen je hebt én hoeveel uur je werkt. Daarnaast ben je verzekerd van inkomen als je (buiten jouw schuld) werkloos raakt, ziek bent of arbeidsongeschikt raakt. 

Wanneer je als zelfstandige werkt ben je eigenaar van een bedrijf. 

Welke 4 ondernemingsvormen zijn er?

Eenmanszaak

VOF

NV

BV

Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenmanszaak en een vof?

Bij een eenmanszaak is er slechts één eigenaar, bij een VOF zijn er twee of meer eigenaren.

Wat is het belangrijkste verschil tussen een BV en een NV?

Bij een BV zijn de aandelen niet vrij verhandelbaar, bij een NV kan iedereen op de effectenbeurs de aandelen van het bedrijf kopen. 

Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenmanszaak/VOF en een BV/NV?

Bij een eenmanszaak en VOF zijn de eigenaren met privévermogen aansprakelijk. Bij een BV en een NV de eigenaren (aandeelhouders) niet met hun privévermogen aansprakelijk. 

Aan de slag

Nu eerst paragraaf 4.2. maken (probeer het zelf te maken, geen oortjes, geen ipad)

Ben je eerder klaar? Lees dan 4.3 door en probeer de opgaven te maken.

Leerdoelen paragraaf 4.3

Na deze les weet je...

• wanneer er werkgelegenheid is. 
• in welke sectoren je kunt werken. 
• hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit.
  
• wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Welke van de vier productiesectoren zie je hiernaast?

1. primaire sector
2. secundaire sector
3. tertiaire sector
4. quartaire sector

Welke van de vier productiesectoren zie je hiernaast?

1. primaire sector
2. secundaire sector
3. tertiaire sector
4. quartaire sector

Sleep de juiste beroepen naar de juiste sectoren. 

Primaire sector

Secundaire sector

Tertiaire sector

Quartaire sector

Kapper

Brandweerman

Stratenmaker

Aardbeien kweker

Bakker

Verpleger

Winkelpersoneel

Melkveehouder

Wie zijn de vragers naar arbeid?

1. werknemers
2. werkgevers

Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?

1. werkgevers
2. arbeidsverdeling
3. beroepsbevolking
4. arbeidsmarkt

Bij een krappe arbeidsmarkt zullen
de lonen waarschijnlijk ........

1. stijgen
2. dalen

Wanneer de vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod van arbeid, spreken economen van een ...

1. krappe arbeidsmarkt
2. ruime arbeidsmarkt

Als je 14 jaar bent en een krantenwijk hebt hoor je dan bij de beroepsbevolking?

1. ja
2. nee

Bij werkloosheid is de vraag naar arbeid groter/kleiner dan het aanbod er van

1. groter
2. kleiner

Aan de slag

Verder met paragraaf 4.2. 

Ben je klaar? Lees dan 4.3 door en maak de opgaven (huiswerk voor de volgende les).

Leerdoelen:

Ik kan het verschil tussen vast en flexibel werk uitleggen.

Ik kan kenmerken noemen van verschillende ondernemingsvormen.

Ik ken het verschil tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst.

Leerdoelen paragraaf 4.3

Na deze les weet je...

• wanneer er werkgelegenheid is. 
• in welke sectoren je kunt werken. 
• hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit.
  
• wanneer je meegeteld wordt in de werkloosheidscijfers.

Huiswerk voor de volgende les: 4.2 en 4.3 af

Je hebt de rest van de les om dit af te maken.