Grammatica: werkwoorden in een zin

Deze les
Startopdracht: de persoonsvorm en de werkwoorden herkennen in een zin.
Uitleg: meerdere werkwoorden in een zin en het werkwoordelijk gezegde, 
Doen: opdracht 10 t/m 15 (blz. 102, 103, 104 en 105)
Terugblikken: de persoonsvorm benoemen in een zin met meerdere werkwoorden en het werkwoordelijk gezegde benoemen.

Wat kun je na deze les?
- de persoonsvorm benoemen van een zin met meerdere werkwoorden.
- het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen.

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Deze les
Startopdracht: de persoonsvorm en de werkwoorden herkennen in een zin.
Uitleg: meerdere werkwoorden in een zin en het werkwoordelijk gezegde, 
Doen: opdracht 10 t/m 15 (blz. 102, 103, 104 en 105)
Terugblikken: de persoonsvorm benoemen in een zin met meerdere werkwoorden en het werkwoordelijk gezegde benoemen.

Wat kun je na deze les?
- de persoonsvorm benoemen van een zin met meerdere werkwoorden.
- het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen.

Slide 1 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in een zin?

Slide 2 - Carte mentale

Ik heb een cadeau gekregen.

Slide 3 - Carte mentale

Werkwoorden in de zin
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Hij vertelt wat iemand of iets doet.
Voorbeeld: Ik loop op straat.

Er kunnen ook meerdere werkwoorden in de zin staan.
Voorbeeld: Wij willen morgen naar de bioscoop gaan.

Je vindt de persoonsvorm dan door de zin van tijd te veranderen.
Voorbeeld: Wij wilden morgen naar de bioscoop gaan.

Slide 4 - Diapositive

Schrijf de werkwoorden op uit de zin.
Gijs en Tom kunnen goed voetballen.

Slide 5 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm op uit de zin.
Mijn vader zal zich eerst nog moeten scheren.

Slide 6 - Question ouverte

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin noemen we samen het werkwoordelijk gezegde (wwg). Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.

Voorbeeld: De man heeft vandaag een nieuwe auto gekocht.
wwg = heeft gekocht 


Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Jij moet je mond houden.
A
wwg = mond jij
B
wwg= jij je
C
wwg= moet houden
D
wwg = mond houden

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Mijn moeder heeft cola ingeschonken.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
Heb jij weleens een olifant in het echt gezien?

Slide 11 - Question ouverte