Herhaling paragraaf 6 - Integratie gaat niet vanzelf

Paul Scheffer onderscheidt drie fasen in het integratieproces van migranten.
Wat zijn deze drie fasen?

1 / 10
suivant
Slide 1: Question ouverte
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Paul Scheffer onderscheidt drie fasen in het integratieproces van migranten.
Wat zijn deze drie fasen?

Slide 1 - Question ouverte

Waarom kun je bij de fase van vermijding spreken van een gevoel van verlies aan beide kanten?

Slide 2 - Question ouverte

Bij welke fase van het integratieproces past het begrip ‘segregatie’ het beste? Leg je antwoord uit.

Slide 3 - Question ouverte

Het begrip ‘tolerantie’ past het beste bij deze fase van het integratieproces:
A
Vermijding
B
Conflict
C
Aanvaarding
D
Segregatie

Slide 4 - Quiz

Welke generatie migranten zal het vaakst met de fase van conflict in het integratieproces te maken krijgen?
A
De eerste generatie migranten
B
De tweede generatie migranten
C
De derde generatie migranten
D
Geen van deze generaties

Slide 5 - Quiz

Er zijn in verhouding weinig politieagenten met een migratieachtergrond. Dat de politie ‘wit’ is, is een voorbeeld van:
A
Integratie
B
Vooroordelen
C
Segregatie
D
Assimilatie

Slide 6 - Quiz

Het tolereren van homoseksualiteit is de heersende norm in Nederland. Wat heeft deze norm met het begrip ‘integratie’ te maken?
A
Deze norm moeten nieuwkomers accepteren om hier te kunnen integreren.
B
Deze vorm van tolerantie is vaak het voorbeeld van het stadium van vermijding in het integratieproces.
C
Het accepteren van deze norm is niet noodzakelijk voor een open samenleving.
D
Cultureel-religieuze oorzaken hebben geen invloed op de acceptatie van homoseksualiteit.

Slide 7 - Quiz

I. Kijkend naar de fasen van het integratieproces, zitten Jesse Klaver en de nieuwkomers in de fase van de vermijding.
II. De visie van Jesse Klaver over nieuwkomers past bij de protectionisten.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide juist.

Slide 8 - Quiz

Economische binding
Coginitieve binding
Affectieve binding
Politieke binding

Slide 9 - Question de remorquage

Hoofdstuk 7
Met wie ben je verbonden?

Slide 10 - Diapositive