Pak je laptop op tafel in LessonUp, boek en pen op tafel.
Startvraag: wat is het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling?
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
5. Vermogen
Ga rustig zitten op je plek.
Pak je laptop op tafel in LessonUp, boek en pen op tafel.
Startvraag: wat is het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling?
Slide 1 - Diapositive
Dit is een...
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 2 - Quiz
Serieschakeling: alle apparaten op dezelfde weg.
Stroomsterkte is overal even groot (overal rijdt hetzelfde aantal auto's langs).
Spanning wordt verdeeld (elk apparaat krijgt een paar van de broodjes).
Slide 3 - Diapositive
Waar is de stroomsterkte het grootst?
A
Punt 1
B
Punt 2
C
Punt 3
Slide 4 - Quiz
Langs punt 1 komen álle auto's, voordat ze zich opsplitsen over de wegen. Daar meet je dus de totale stroomsterkte.
Welk van de drie lantaarnpalen zal in deze situatie het felst branden?
Slide 5 - Diapositive
Dit gaan we leren:
Je kan uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Je kan het vermogen van een apparaat berekenen.
Je kan uitleggen waarom een apparaat met veel vermogen meer energie gebruikt.
Slide 6 - Diapositive
Vermogenin de economie betekent: hoeveel geld je waard bent (en uitgeeft).
Vermogen in natuurkunde betekent: hoeveel energie je waard bent (en verbruikt). Hoe meer vermogen iets heeft, hoe meer energie het per seconde gebruikt.
Slide 7 - Diapositive
Als een kabouter meer broodjes krijgt (ofwel omdat er meer in de auto zitten, ofwel omdat er meer auto's langsrijden), kan hij harder werken om zijn lantaarnpaal te laten branden.
Zijn vermogen groeit dan.
Slide 8 - Diapositive
Vermogen hangt dus af van:
1. De spanning waarop het apparaat werkt (in Volt).
2. De stroomsterkte die door het apparaat gaat (in Ampère).
Vermogen (in Watt) = spanning x stroomsterkte
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Wat is het vermogen van de kabouter/zijn lantaarnpaal?
A
1 Watt
B
2 Watt
C
4 Watt
D
8 Watt
Slide 11 - Quiz
P = U x I
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
Opgave:
Op een lader van een telefoon
staat 5 V en 2 A.
Hoe groot is het het vermogen van dit lampje?
Slide 12 - Diapositive
antwoord
Gegevens U = 6V
I = 2A
Gevraagd Wat is het vermogen in W?
Formule P = U x I
Uitwerking P = 6 x 2 =12
Antwoord Het vermogen is 12 W
Slide 13 - Diapositive
Stroomsterkte = 1 A
Spanning = 4 V
Vermogen = stroomsterkte x spanning
P = U x I
Vermogen = 1 A x 4 V = 4 W
Slide 14 - Diapositive
Oefenen
De batterijen leveren in totaal 6 V aan spanning. De stroomsterkte in de schakeling is 1,5 A.
Wat is het vermogen van één lampje?
Slide 15 - Diapositive
Gegevens:
Stroomsterkte = 1,5 A
Spanning álle lampjes = 6 V
Spanning 1 lampje = 2 V
Gevraagd: vermogen 1 lampje
Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning
Invullen en rekenen:
Vermogen = 1,5 x 2 = 3
Eenheid: 3 Watt (of 3 W)
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 16 - Diapositive
Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
b. Hoe groot is het vermogen van één lamp?
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Klaar?
Begin aan de opdrachten
van paragraaf 4.4.
timer
6:00
Slide 17 - Diapositive
Alle 20 lampen in een klaslokaal werken op een spanning van 230 V. Als alle lampen aanstaan, is de totale stroomsterkte 4,0 A.
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Spanning = 230 V
Stroomsterkte = 4,0 A
Aantal lampen = 20
Gevraagd: vermogen van alle lampen.
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 18 - Diapositive
Energieverbruik
1
2
3
Slide 19 - Diapositive
Energieverbruik
Apparaten verbruiken energie. We rekenen af per kWh.
1 kiloWatt is 1.000 Watt. Kilo-Watt-uur (kWh) is de maatstaf voor elektrische energie-inhoud.
Het is het gemiddeld vermogen dat verbruikt wordt gedurende één uur. Een elektrische kachel met een maximaal vermogen van 2 kW verbruikt per uur 2 kWh als hij maximaal aanstaat.
Een kWh (kilo-Watt-uur) kost ongeveer 23 cent => Maar hoe rekenen we hiermee?
Slide 20 - Diapositive
E = P x t
E = energieverbruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uur (h)
Een lamp met een vermogen van 15W
brandt de hele avond (18:00 - 23:00)
Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Slide 21 - Diapositive
Antwoord
Gegevens : P = 15 W = 0,015 kW ; t = 23:00-18:00 = 5 uur
Gevraagd: Hoeveel energie verbruikt de lamp in kWh
Formule: E = P x t
Uitwerking: E = 0,015 x 5 = 0,075 kWh
Antwoord: De energieverbruik van de lamp is 0,075 kWh
Slide 22 - Diapositive
a. Hoe groot is het vermogen van alle lampen bij elkaar?
Formule: vermogen = stroomsterkte x spanning.
Invullen en rekenen:
Vermogen = 4 x 230 = 920
Eenheid: 920 W
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 23 - Diapositive
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
Gegevens:
Vermogen 1 lamp: 920/20 = 46 W
Spanning: 230 V
Gevraagd: stroomsterkte.
Formule:
Vermogen = stroomsterkte x spanning >>
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Stroomsterkte = vermogen / spanning
Slide 24 - Diapositive
c. Hoe groot is de stroomsterkte door één lamp?
Invullen en rekenen:
Stroomsterkte = 46 / 230 = 0,2
Eenheid: 0,2 Watt
1. Gegevens noteren
2. Formule noteren
3. Invullen gegevens
4. Rekenen (en checken of de uitkomst logisch is)
5. Eenheid noteren
Slide 25 - Diapositive
Dit hebben we geleerd:
Wat het vermogen van een apparaat is.
Hoe je het vermogen van een apparaat berekent.
Dat een apparaat met groot vermogen veel energie per seconde verbruikt.