1.1 Stoffen in huis

Hoofdstuk 2 Stoffen
Par. 2.1 Stoffen in huis
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 Stoffen
Par. 2.1 Stoffen in huis

Slide 1 - Diapositive

Wat weet je al?
  • Ga naar de methodesite.
  • Ga naar Hoofdstuk 2 "Stoffen".
  • Maak de opdrachten van "Wat weet je al".
  • Klaar? lees dan de tekst van par. 2.1 uit je boek.

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen:
  • Je kunt vier stofeigenschappen benoemen die gebruikt worden om stoffen te herkennen.
  • Je kunt per stofeigenschap enkele voorbeelden geven.
  • Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
  • Je herkent gevarensymbolen.
  • PLUSSTOF: Je kunt het verschil aangeven tussen H- en P-zinnen. 

Slide 3 - Diapositive

Stoffen in huis

Slide 4 - Carte mentale

Slide 5 - Diapositive

Sleep de juist naam bij het plaatje. Weet je zeker dat dit goed is??
Hoe kun je zeker weten met welke stof je te maken hebt?
ZOUT
SUiKER
MEEL

Slide 6 - Question de remorquage

Hoe weet je zeker
dat je suiker hebt?

Slide 7 - Carte mentale

Suiker kun je herkennen 
aan een aantal eigenschappen.
  • kleur
  • smaak
  • oplosbaarheid
  • brandbaarheid


De eigenschappen waar je een stof aan kunt herkennen
noemen we STOFEIGENSCHAPPEN.

Slide 8 - Diapositive

Stofeigenschap
  • Een stofeigenschap is een eigenschap
      waar je een stof aan kunt herkennen.
  • De combinatie van stofeigenschappen
      geeft de "vingerafdruk" van een stof.
  • Een stofeigenschap moet altijd geldig zijn.

        VOORBEELD SUIKER: 
zoete smaak, oplosbaar in water, brandbaar, vaste stof bij kamertemperatuur

Slide 9 - Diapositive

Een stofeigenschap van zout is:
A
de korrelgrootte
B
de smaak
C
hoe zwaar het is
D
de temperatuur

Slide 10 - Quiz

Water kookt bij 100°C.
Dat is .......................
stofeigenschap van water.
A
wel
B
geen

Slide 11 - Quiz

Water is vaak vloeibaar.
Dat is .................
stofeigenschap van water.
A
wel
B
geen

Slide 12 - Quiz

Stoffen ordenen
Meestal gebruik je toepassingen of eigenschappen van stoffen om deze te ordenen. Voorbeeld: eten en verf staan niet in dezelfde kast!

Slide 13 - Diapositive

Stoffen en veiligheid.
  • als je de stof inademt;
  • als je de stof inslikt;
  • als je de stof op je huid, in je ogen of op je kleren krijgt;
  • als je er met vuur bij komt;
  • als je de stof met een andere stof mengt
pictogrammen
Soms kan een stof gevaarlijk zijn.

Slide 14 - Diapositive

Stoffen en veiligheid
Let op de gevarensymbolen (pictogrammen).
De symbolen uit figuur 3, met hun betekenis en uitleg moet je kennen.

Slide 15 - Diapositive

Opdracht
Maak de opgaven van par. 2.1 in je boek of op de site van de methode.

Slide 16 - Diapositive

Heb je de leerdoelen gehaald?
  • Je kunt vier stofeigenschappen benoemen die gebruikt worden om stoffen te herkennen.
  • Je kunt per stofeigenschap enkele voorbeelden geven.
  • Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
  • Je herkent gevarensymbolen.
  • PLUSSTOF: Je kunt het verschil aangeven tussen H- en P-zinnen. 

Slide 17 - Diapositive