Vraagwoorden Alfa's

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les:
Je leert wanneer je welk vraagwoord moet gebruiken
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute VL

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les:
Je leert wanneer je welk vraagwoord moet gebruiken

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

De woordvolgorde in een zin
1. wie/wat
2. werkwoord
3. rest
Hij
fietst
naar school.

Slide 8 - Diapositive

De woordvolgorde bij een vraagzin
1. Werkwoord
2. Persoon (wie/wat)
3. Rest
Fietst
hij
naar school?

Slide 9 - Diapositive

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon (wie/wat)
4. 
Rest
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 10 - Diapositive

Herhaling: De afspraak
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. 
Rest
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 11 - Diapositive

Oefenen met de vraagwoorden
wie (who) - wat (what)  - waar (where) - waarom (why) - 
wanneer (when)  - welke (which)  - hoe (how)



Slide 12 - Diapositive

Wie is de docent?
A
de tafel
B
de jas
C
Louise
D
de school

Slide 13 - Quiz

Wat koopt hij?
A
een appel
B
het kind
C
de cursisten
D
de broer

Slide 14 - Quiz

Waar kom jij vandaan?
A
om acht uur
B
uit Nederland
C
vanmiddag
D
morgen

Slide 15 - Quiz

Hoeveel boeken heb jij?
A
morgen
B
de stoel
C
om twaalf uur
D
drie

Slide 16 - Quiz

Wanneer ga jij naar school?
A
in de pauze
B
buiten
C
op woensdag en vrijdag
D
in Dordrecht

Slide 17 - Quiz

Ik ga woensdag en donderdag naar school.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 18 - Question ouverte

Vijf cursisten zitten in de klas.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 19 - Question ouverte

Ik eet vanmiddag rijst met kip.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 20 - Question ouverte

Rosa spreekt Nederlands.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 21 - Question ouverte

Welke vraagwoorden heb je geleerd vandaag?

Slide 22 - Question ouverte

____ heet je vader?
A
wie
B
wat
C
hoe
D
wanneer

Slide 23 - Quiz

____woon je?
A
waar
B
wat
C
wie
D
waarom

Slide 24 - Quiz

Ik eet vanmiddag rijst met kip.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 25 - Question ouverte

____ tas is van jou?
A
wanneer
B
wie
C
waarom
D
welke

Slide 26 - Quiz

Wat ging goed? Wat vond je moeilijk?

Slide 27 - Diapositive