VB2a - Monday 27 Jan. - unit 4.5

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Planning

• who, what, when, where, why, how
• Game: 5W1H
• can vs could 
• do: ex.       (unit 4.5)
• Blooket
• Homework (for tomorrow)

Take a look at the bolded words.

Who is he?  He is my friend.

What is that? That is a pencil.

When does the train depart? The train departs at 9AM.

Where does she live? She lives in Venlo.

Why are you reading that book? I need to study for history class.

How are they going to school? They cycle to school.

What have you noticed? Can you translate one bolded word?

Who, what, when, where, why, how

Onthoud:  5W + 1H 

Who (wie)  --> bij personen

What (wat) --> bij dingen 

When (wanneer) --> heeft met tijd te maken

Where (waar) --> heeft met plaats te maken

Why (waarom) --> Je wil de reden weten

How (hoe) --> op welke manier je iets doet / hoe je je voelt / aantal

Game: 5W 1H

Pak één los blad en noteer aan de linker kant de volgende woordjes onder elkaar (houd deze volgorde aan): 

Who - 

What -

When -

Where - 

Why - 

How -

Game: 5W  1H    (2)

Nu noteer je achter achter het woord WHO een naam (of een persoon, bijvoorbeeld: a teacher/a doctor/ a vet/ etc.)

Hierna geef je het blaadje door aan de persoon die achter je zit. 

Nu noteer je achter het woord WHAT iets. Je beschrijft wat hij doet.

Completely in English, No Dutch words allowed.

Can

(niet) kunnen	I can play football.
(niet) mogen	You can leave now.
vragen (kunnen)	Can you help me?
vragen (mogen)	Can I join the team?

Could

(niet) konden	I couldn't read that.
(niet) mochten	I could leave earlier.
zou kunnen	We could help him.
vragen (zou kunnen)	Could you sign this?
vragen (zou mogen)	Could I have some tea?

what are you going to do? ex. 4-9 (unit 4.5)

why? practise the grammar

how? on your own

who can help you? teacher

finished? ---> study for upcoming test!