Toets Woordenschat en Taalverzorging H3 en H4

Welkom klas 2
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom klas 2

Slide 1 - Diapositive




Wat betekenen de woorden in de linker rij? Zoek de juiste betekenis in de rechter rij.
Je houdt twee betekenissen over.[2p]
1 tekort          te weinig van iets
2 maximaal  hoogstens, ten hoogste


 





















































































































































































































Slide 2 - Diapositive

Vul het juiste voorvoegsel in.[2p]
3 tussen verschillende landen      internationaal
4 jouw vroegere vriendin               ex-vriendin

Lees de tekst Spoorlijn. [2p]
5 Door welk woord uit de tekst kun je bouw vervangen?
    aanleg
6 Welk woord voor leefomstandigheden van mensen,dieren en planten staat in de tekst?   milieu

Slide 3 - Diapositive

Spoorlijn
Tussen Lelystad en Zwolle is een nieuwe spoorweg aangelegd. De aanleg heeft een aantal jaren geduurd. Het werk werd uitgevoerd door verschillende bedrijven.De meeste mensen uit Flevoland vinden de spoorlijn heel nuttig. Zij kunnen nu namelijk veel sneller met het openbaar vervoer naar Zwolle, Groningen en Leeuwarden. Veel mensen gaan nu met de trein inplaats van met de auto. Dat is goed voor het milieu. Bovendien is reizen met de trein gezelliger dan alleen in een auto.

Slide 4 - Diapositive

7 Welke uitspraak is waar? [1p]
   A Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
   B Een zelfstandig naamwoord kun je altijd in hetmeervoud zetten.

Benoem de onderstreepte woorden. [4p]
Kies uit lw (lidwoord), zn (zelfstandig naamwoord) of ww (werkwoord). Schrijf eerst het onderstreepte woord of enzet de goede afkorting achter het woord.

Slide 5 - Diapositive

 
8 Flessen bier verkopen aan jongeren die nog geen zestien zijn, is al langer verboden.
flessen= zn    jongeren=zn  zijn- ww  verboden=ww
9 De verkoper in een winkel, een kroeg of een discotheek weet dat.
de=lw   winkel=zn   een = lw    discotheek=zn

Slide 6 - Diapositive

Noteer van iedere zin het voltooid deelwoord van de werkwoorden. [3p]
10 slagen Vorig jaar zijn op onze school drie leerlingen niet […] voor hun vmbo-diploma.   geslaagd
11 typen De werkloze loodgieter heeft een prachtige sollicitatiebrief […].                              getypt
12 schrikken Onze kat was vreselijk […] van de tractor met oplegger.                                               geschrokken

Slide 7 - Diapositive

Kies het juiste verwijswoord. [3p]
13 Je moet de lepel naast je bord leggen. [Dat|Die] gebruik je voor de soep.
14 Zijn training begint om 20.00 uur en [deze|die] duurt ongeveer een uur.
15 Vorige week was er op de televisie een programma [dat|die] ik erg leuk vond.

Slide 8 - Diapositive

Noteer het verwijswoord dat in de zin past.[ 3p]
Kies uit: hij – hem – zijn – ze – haar – hun – het
16 Rosalie heeft haar eigen hengel in het water laten vallen.
17 Was jouw weekend gezellig of was het saai?
18 Waarom smeren de meeste leerlingen niet zelf hun boterhammen?

Slide 9 - Diapositive

Wat betekenen de woorden in de linker rij? Zoek de juiste betekenis in de rechter rij.
Je houdt twee betekenissen over. [2p]
19 hinderlijk     vervelend, lastig 
20 vandaar       daarom, om die reden 
 
Vul een woord met een achtervoegsel in.[2p]
21 iets wat je elke dag doet, doe je dagelijks
22 iets wat je kunt lezen is leesbaar

Slide 10 - Diapositive

Lees de tekst Spijkerbroek.
23 Door welk woord uit de tekst kun je absoluut nodig vervangen? [1p]  noodzakelijk
24 Welk synoniem voor uitkomsten staat in de tekst? [1p]
resultaten

Slide 11 - Diapositive

Spijkerbroek
Veel celebs zie je met 'kapotte spijkerbroeken' lopen. Soms kun je die in de winkel kopen, maar waarom zou je ze niet zelf maken?
Pak de spijkerbroek en doe iets hards in de pijp, bijvoorbeeld een stuk buis. Dat is noodzakelijk om een  goede ondergrond te hebben. Pak nu eerst de schaar en maak een paar knipjes op de plekken waar je gaatjes en rafels wilt. Doe het wel zorgvuldig. Je moet niet meteen supergrote stukken knippen. Ga vervolgens met de rasp, vijl of kaasschaaf over de plekjes en maak ze lekker ruw en 'versleten'. Als je het perfect wilt hebben, kun je met een schuurpapiertje ook nog alles rafelig maken. Van de onderkant van de broek kun je nog een randje afknippen. Door het dragen zullen er automatisch rafels ontstaan. Je zult versteld staan van de resultaten.

Slide 12 - Diapositive

25 Welke uitspraak is waar? [1p]
   A Het verwijswoord jouw geeft iemands bezit aan.
   B Het verwijswoord mij geeft iemands bezit aan.
Kies het juiste verwijswoord. [3p]
26 Wie heeft [me|mijn] rekenmachine geleend?
27 Je kunt een professionele fotoshoot met [je|jou] huisdier winnen.
28 Wil je [jou|jouw] fiets even weg zetten?


Slide 13 - Diapositive

Noteer de juiste vorm van het werkwoord melden. [3p]
29 Na de inbraak […] (tt) de juwelier bij de politie wat erallemaal gestolen is.    meldt
30 Het afgelopen jaar […] (vt) zich driehonderd nieuwe leden bij de fanclub.        meldde
31 Heeft de patiënt van dokter Brouwer zich al bij de balie […] (vd)?                               gemeld

Slide 14 - Diapositive

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes. Gebruik de tegenwoordige tijd (tt), de verleden tijd (vt) of het voltooid deelwoord. [4p]
32 Vorig jaar […] (hebben) de familie Reinders drie weken in Italië […] (kamperen).    heeft  gekampeerd
33 Toen er niemand op hen […] (letten), […] (klauteren) de kleuters in de boom.  lette   klauterden

Slide 15 - Diapositive

Noteer van de volgende woorden het verkleinwoord.[3p]
34 vent         ventje
35 menu      menuutje
36 film          filmpje

Slide 16 - Diapositive

37 Leg uit waarom de volgende woorden een zelfstandig naamwoord zijn:
afval, diefstal, hout, nieuws en rommel. [1p]  Je kunt voor alle woorden een lidwoord zetten.

Is het onderstreepte woord ‘een’ in de zin een lidwoord of geen lidwoord? Leg je antwoord uit.
38 Een collega vroeg aan mijn moeder of ze een [lidwoord / geen lidwoord] of meer kinderen had. [2p]
Het woord een geeft in de zin een getal aan.

Slide 17 - Diapositive

39 Maak met het werkwoord geloven twee verschillende zinnen van minstens zeven woorden. Gebruik in de eerste zin het het werkwoord geloven als persoonsvorm tegenwoordige tijd en in de tweede zin het werkwoord geloven als voltooid deelwoord. Je mag het werkwoord vervoegen. [4p]

Wij geloven niet dat hij de sprong durft te maken. 
Hij zei dat hij de sprong had gemaakt, maar wij hebben hem niet geloofd.

Slide 18 - Diapositive

Vul een passend woord met een achtervoegsel in. [2p]
40 biologie
De varkens hebben een goed leven gehad. Hun vlees is 
biologisch
41 schade
Dit onkruid is […] voor het gras. Je moet het weghalen. schadelijk

Slide 19 - Diapositive

Verbeter de onjuiste verwijswoorden. [2p]
42 Die trui lijkt mijn wel cool, maar gaan je touwtjes van de capuchon niet kapot in de wasmachine?
onjuist verwijswoord mijn verbetering me
43 Wil je die afspraak voor mij even opschrijven? Ik ben me agenda vergeten.
onjuist verwijswoord me verbetering mijn

Slide 20 - Diapositive