27. Thema 3, week 4, les 16 en 19
1 / 29
La durée de la leçon est: 20 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 6 - Quiz
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 7 - Quiz
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 8 - Quiz
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 9 - Quiz
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 10 - Quiz
Sleep de hoofdzinnen en bijzinnen naar de juiste plek
HOOFDZIN
BIJZIN
Slide 11 - Question de remorquage
Sleep de hoofdzinnen en bijzinnen naar de juiste plek
HOOFDZIN
BIJZIN
Slide 12 - Question de remorquage
Ik moet morgen naar de tandarts, want ik heb kiespijn.
A
hoofdzin - bijzin
B
bijzin - hoofdzin
C
bijzin - bijzin
D
hoofdzin - hoofdzin
Slide 13 - Quiz
Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
bijzin + hoofdzin
C
hoofdzin + bijzin
D
bijzin + bijzin
Slide 14 - Quiz
Omdat hij uitgegleden was, ben ik hulp gaan halen.
A
hoofdzin+hoofdzin
B
hoofdzin+bijzin
C
bijzin+hoofdzin
Slide 15 - Quiz
Wat is de hoofdzin?
Als het niet zo zielig was, zou je er hard om kunnen lachen.
Als het niet zo zielig was, zou je er hard om kunnen lachen.
A
Als het niet zo zielig was,
B
zou je er hard om kunnen lachen.
C
Die is er niet
Slide 16 - Quiz
Wat is de bijzin?
Je wordt geacht niet te praten als de meesters of juffen aan het woord zijn.
Je wordt geacht niet te praten als de meesters of juffen aan het woord zijn.
A
de meesters of juffen aan het woord zijn.
B
Je wordt geacht niet te praten,
C
Die is er niet
Slide 17 - Quiz
INHOUDSWOORDEN
FUNCTIEWOORDEN
De
reizigers
op
het
vliegveld
moeten
lang
wachten.
Slide 18 - Question de remorquage
Slide 19 - Diapositive
Gisteren
verloor
ik
mijn
blauwe
muts.
Slide 20 - Question de remorquage
Slide 21 - Diapositive
LW = lidwoord
VZ = voorzetsel
VNW = voornaamwoord
VW = voegwoord
De
buurjongen
werkt
niet
met
Snappet,
maar
ik
wel.
Slide 22 - Question de remorquage
De
oude
man
loopt
naar
de
deur.
Slide 23 - Question de remorquage
Het vliegtuig rijdt langzaam naar de startbaan.
INHOUDSWOORDEN
FUNCTIEWOORDEN
Het
vliegtuig
rijdt
langzaam
naar
de
startbaan.
Slide 24 - Question de remorquage
Weet jij hoeveel vertraging onze vlucht heeft?
INHOUDSWOORDEN
FUNCTIEWOORDEN
Weet
jij
hoeveel
vertraging
onze
vlucht
heeft?
Slide 25 - Question de remorquage
De lege tank moet gauw worden bijgevuld.
INHOUDSWOORDEN
FUNCTIEWOORDEN
De
lege
tank
moet
gauw
worden
bijgevuld.
Slide 26 - Question de remorquage
Wat zij de vier inhoudswoorden?
De piloten besturen het vliegtuig vanuit de cockpit.
INHOUDSWOORDEN
De
piloten
besturen
het
vliegtuig
vanuit
de
cockpit.
Slide 27 - Question de remorquage
Wat zijn de zes functiewoorden?
Wij melden ons bij de incheckbalie op het vliegveld.
FUNCTIEWOORDEN
Wij
melden
ons
bij
incheckbalie
op
het
vliegveld.
de
