Verkeer les maandag 20 oktober

Verkeer les 1 t/m 4
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkeerBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verkeer les 1 t/m 4

Slide 1 - Diapositive

Doel 1:
Ik weet de veiligste plaats om te lopen of fietsen

Slide 2 - Diapositive


Wie loopt op de goede plaats?
A
Kayla
B
Romy
C
Tessa

Slide 3 - Quiz


Loopt hij hier op de goede plaats?
A
Ja, want hij loopt aan de rechterkant van de weg.
B
Ja, want hij loopt op de fietsstrook.
C
Nee, hij hoort op de stoep te lopen.

Slide 4 - Quiz

Je loopt in de richting van de pijl.
Wat is hier de veiligste plaats om te lopen?

Slide 5 - Question de remorquage

Doel 2:
Ik weet wanneer je een bestuurder bent

Slide 6 - Diapositive


Wie is bestuurder?
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz


Wie zijn bestuurders?
A
Op de step
B
Op het paard
C
Fiets in de hand
D
Op de scooter

Slide 8 - Quiz

Doel 3:
Ik ken de vijf soorten verkeersborden

Slide 9 - Diapositive

Kijk, hier is...
Pas op, ...
Dit bord heeft geen beginzin
Je moet hier ...
Je mag hier niet ...

Slide 10 - Question de remorquage


Wat betekent dit bord?
A
Je mag hier niet rechts afslaan.
B
Je mag hier rechts afslaan.
C
Je moet hier rechts afslaan.

Slide 11 - Quiz


Welk verkeersbord is een ‘Kijk, hier is ... bord’?
A
B
C
D

Slide 12 - Quiz


Levi mag hier niet rechts afslaan. Waaraan zie je dat?
A
Aan de haaientanden
B
Aan het driehoekige verkeersbord
C
Aan het ronde verkeersbord
D
Aan het verkeerslicht

Slide 13 - Quiz


Julia fietst rechtdoor.
Houdt zij zich aan het verkeersbord?
A
Ja, ze mag deze weg in fietsen.
B
Nee, ze mag deze weg niet in fietsen.

Slide 14 - Quiz

Doel 4:
Ik weet wie ik voorrang moet geven op een gewone kruising

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Question de remorquage


Lea en de auto willen rechtdoor. Wat moet Lea doen?
A
Zij moet de auto voorrang geven en daarna verder fietsen.
B
Zij moet goed kijken of de auto haar voorrang geeft en daarna verder fietsen.

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Question de remorquage

Doel 5:
Ik weet wie ik voorrang moet geven op een voorrangskruising

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Question de remorquage

Slide 21 - Question de remorquage


Aan wie moet de fietser voorrang geven?
A
Alleen aan de voetganger
B
Alleen aan de skater
C
Aan de voetganger en de skater
D
Niemand, de fietser mag eerst

Slide 22 - Quiz

Doel 6:
Ik ken de voorgaanregels

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

voorgaanregels

Slide 25 - Carte mentale


De fietser wil rechtdoor en de voetganger wil oversteken.
Wat moet de fietser doen?
A
Doorrijden, want voetgangers moeten bestuurders uit zijwegen voor laten gaan.
B
Eerst kijken of de voetganger haar voor laat gaan en dan doorrijden.
C
Stoppen, want blinde en slechtziende mensen moet je voor laten gaan bij het oversteken.

Slide 26 - Quiz


Wie heeft voorrang?
A
Auto
B
Fietser

Slide 27 - Quiz

Doel 7:
Ik weet dat ik moet opletten voor oranje/gele lichten en voorrang moet geven aan blauwe lichten met sirene

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Question de remorquage


Welke auto moet voorrang krijgen?
A
B
C
D

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Question de remorquage

Slide 32 - Question de remorquage